| |||||
Het zevende uur was begonnen. In zijn bureaustoel zat Den Engel, die zijn bril afzette om die eventjes op zijn bureau neer te leggen. Zo kon hij eens even rustig in zijn ogen wrijven… Wat een dag! Met zijn ellebogen op tafel, zijn kin gesteund op zijn duimen en de topjes van zijn wijsvingers tegen het puntje van zijn neus ademde hij eens diep in — en liet de lucht in een korte zucht ontsnappen. Kon ik de problemen van alle leerlingen maar net zo eenvoudig bij U loslaten, bad hij in stilte. Ik moet U vertrouwen — na al die tijd zou ik dat toch geleerd moeten hebben. Maar ik ben daar nog stééds niet goed in, Heer… Hij dacht aan Tim Bouwman. Die zat weer op zijn plekje in de les. De jongen had genoten van het stuk in de krant, evenals Amber Konings en Gabriëlle. Den Engel sloot zijn ogen. Dankbaar was hij. Dankbaar dat Ditte Meyer zo’n positief stuk had geschreven. Het was een krachtige tegenhanger van alle negatieve publiciteit die naar aanleiding van de aanval op Rosa rond het Vivaldi College was gelanceerd. Hij opende zijn ogen weer; keek eens naar de wazige contouren van zijn bril, daar vlak voor hem, en besloot dat hij de dingen toch liever scherp zag. Zodra het montuur weer op zijn neus prijkte draaide hij zich met stoel en al langzaam naar het raam. Buiten sneeuwde het nog steeds: er begon zich al een aardig laagje te vormen. Hoe lang zou het zo doorgaan? Hij miste zijn favoriete uitzicht over de bosrijke heuvelrug, nu onzichtbaar door het sneeuwgordijn. Dichterbij, achter de smalle ramen van de gymzaal aan zijn linkerhand, stuiterden enkele lichtgrijze ballen heen en weer. „Volleybal vandaag,” concludeerde hij, en hij glimlachte. Hij tuitte zijn lippen. Via ‘gymnastiek’ kwamen zijn gedachten terug bij Amber en haar onverkwikkelijke avontuur. Zodra ze uit het kopieerhok tevoorschijn was gekomen, weer waardig gekleed in haar eigen kleren, had hij haar nogmaals aangeboden dat ze naar huis mocht. Ze had met haar zachte stem resoluut geweigerd: „Ik gun ze die overwinning niet. Ik wil straks gewoon weer in de les zitten.” In gedachten was hij bij haar: ze had nu Nederlands van Jansje Aalders. Gabriël wist uit ervaring dat Amber gelijk had: ze kon er maar beter nu meteen doorheen bijten en laten merken dat ze boven haar plaaggeesten stond, dan die confrontatie tot morgen voor zich uit te schuiven. Hoewel hij vermoedde dat de afwezigheid van Rosa had bijgedragen aan het ontstaan van de nare pesterij, betrapte hij zich op het idee dat het voor Amber op dit moment waarschijnlijk beter was om deze horde zònder haar vriendinnetje te nemen. Hij was onder de indruk van haar moedige houding. „Wilt u alstublieft niet tegen mijn ouders zeggen wat er gebeurd is?” had Amber hem nog gevraagd, tot zijn verbazing. Op zijn vragende blik had ze uitgelegd: „En ook niet tegen Rosa? Het zou ze zo verdrietig maken, en dat wil ik niet.” Zwijgend had hij geknikt, al schatte hij Rosa eerder in als een modern Christelijke herleving van Jeanne d’Arc: het tengere meisje zou in staat zijn om haar hele klas flink de les komen lezen, ondanks haar verwondingen. Die gedachte hield hij echter voor zich. Op dat moment was het belangrijker een gelofte van geheimhouding van alle aanwezigen te krijgen. Dat had geen enkel probleem opgeleverd. De glimlach om zijn eigen voorstelling van Rosa’s reactie had hij voor nu bewaard. Het was hem opgevallen dat Amber en Flora in een heel bijzondere relatie tot elkaar leken te staan. Als Amber met iemand wilde praten, zou ze wel naar de alleengaande bibliothecaresse stappen, vermoedde hij. Hij had Flora nauwelijks hoeven vragen of ze Amber de komende weken wat extra aandacht wilde geven. En hij wist het niet zeker, maar het zag ernaar uit dat Amber en Tim het óók goed met elkaar konden vinden. Tim was in ieder geval opvallend zorgzaam en respectvol geweest naar het frêle meisje toe, dat door een ware hel van vernedering gegaan moest zijn. Wat kan nou toch de aanleiding zijn voor zulk soort kwellingen? vroeg hij zich in stilte af. Hebben ze geen idee van de impact die zoiets op iemand heeft!? Hij bedacht dat het waarschijnlijk een ondoordachte, impulsieve streek was van slechts een paar van Ambers klasgenootjes, maar dan nòg: wat was de grap; wat was het leuke van iets zó laag-bij-de-gronds? Hij had geen idee. Hij was alleen blij met het nu bevestigde vermoeden dat Tim vanuit zijn getoonde karakter ook vriendelijk zou zijn voor Gabriëlle en hij hoopte maar dat dat minstens even impulsieve idee van hem om de nieuwe leerling in 4H2 te plaatsen, het juiste was geweest. Een bescheiden trio klopjes op de deur van zijn kantoor trok hem uit zijn overpeinzing. Terwijl hij in zijn stoel terugdraaide naar zijn oorspronkelijke positie tegenover de beklopte deur zei hij luid: „Binnen!” Langzaam, bijna traag, draaide de deur open. „Joël Verkerk,” zei hij in zijn aangewende rol van ‘de strenge rector’, al was dat zoals gewoonlijk inclusief een goedmoedig ontspannen glimlachje. „Wat brengt je dit keer naar mijn kantoor?” De jongen, een magere havo-3 leerling met ravenzwart geverfd, lang steil haar en een opvallende, overwegend donkere kledingstijl die naar ‘Gothic’ neigde, hield zijn hoofd gebogen en bleef aarzelend in de deuropening staan. Zijn sluike haar hing als een schaduw voor zijn ogen. Den Engel vergat zijn gewoontehouding bij het afwijkende gedrag van de huidige recordhouder ‘melden bij de rector’. De glimlach loste op in het vreemd weeë gevoel dat onaangekondigd in zijn maagstreek opkwam. Hier is iets aan de hand. …Was dat de Heilige Geest, Die hem die indruk gaf? Hij hield zijn hoofd iets schuin terwijl hij onbewust rechtop ging zitten en vroeg, bloedserieus nu: „Joël?” De leerling slikte eens; tilde zijn bleke, ietwat pokdalige gezicht nèt ver genoeg op om van onder zijn donkere sluier de rector met zijn staalblauwe ogen aan te kunnen kijken, maar liet zijn blik direct weer terugvallen. „Kom binnen,” zei de rector, nog net zo serieus maar niet onvriendelijk; bang dat hij Joël zou afschrikken. „En doe de deur maar dicht, dat praat misschien makkelijker.” Joël sloot de deur maar bleef er vlak voor staan. Na nog eens moeilijk geslikt te hebben zei hij zacht, bijna fluisterend: „U wilde weten… wie Rosa heeft aangevallen.” Den Engel had een lang, bewegingloos moment nodig om zijn stem terug te vinden. „Ga zitten,” kraakte hij uiteindelijk, plotseling schor in de loodzware stilte. „Ik luister.” |
|||||
|