| |||||
„Wat een sukkel ben ik toch,” schold Tim zichzelf uit. „Bied je aan om in een gebouw dat je nog maar drie dagen kent ergens naar op zóék te gaan dat bewùst is verstopt — nota bene door kènners!!!” Hij moest en zou Ambers spullen vinden. Maar… hoe!? Er was op dit tijdstip niemand die hij om hulp kon vragen — en teruggaan naar het administratiekantoor zònder die tas!? „Dàt nooit,” zwoer de edele ridder. Van ergens achter hem drong een geluid tot hem door: iemand floot een deuntje in de aula. „Idee!” ontdekte Tim, en hij liep in die richting. Marks liep juist naar de ruime aanbouw, die als een schiereiland een uitbreiding van de aula vormde. Snel, maar zich bewust inhoudend om niet te rennen, liep Tim achter hem aan. „Meneer?” vroeg hij. „Meneer de conciërge?” Marks draaide zich naar hem om en keek hem met zijn diepliggende ogen van onder zijn borstelige wenkbrauwen onbewogen aan, waarop hij licht spottend vroeg: „Je komt me melden dat je spijbelt?” Verbouwereerd reageerde Tim: „Euh… nee. Ik wilde u wat vragen. Ik ben voor meneer Den Engel op zoek naar een felroze gymtas, en ik vroeg me af of u…” „Meneer Den Engel wil graag een felroze gymtas,” concludeerde Marks droog en met een klank en traagheid in zijn stem die niet pleitte voor enig geloof in Tims woorden. „Iejjja.” Tim begon iets te begrijpen van de verschillende omschrijvingen die Gabriëlle van de beide conciërges gegeven had. „Nee, een meisje is die tas kwijt. Meneer Den Engel heeft mij gevraagd of ik haar tas wil zoeken, maar ik zit hier nog maar net een paar dagen op school. In de garderobe kan ik die tas niet vinden, maar ik vroeg me af… Weet u misschien nog wat plekken waar ik het beste kan zoeken? De tas is verstopt door een paar andere leerlingen. Sorry, maar het is ècht nogal belangrijk…” Tijdens deze uitleg gaf Marks Tim geen enkel teken van begrip, maar toen Tim uitgesproken was, reageerde de magere man. „Wat dacht je van de kapstokken in het noodgebouw? Of achter de trappen naar de eerste verdieping van het Ervaringscentrum? Of op het podium van de aula, hier achter de gordijnen? Of in de hal van het muzieklokaal? Heb je ook in het kapotte kluisje gekeken? Of in het trappenhuis van het tekenlokaal? En anders is de kamer van de amanuensis nog een optie: die is ziek. Of de werkkasten, die zijn niet altijd op slot. Je zou óók…” „Pardon?” vroeg Tim, die de moed in de schoenen voelde zinken bij de uitvoerige lijst vèr uit elkaar liggende locaties die de conciërge wist te noemen. Maar slechts één van die mogelijke verstopplekken lag bij zijn weten dicht genoeg bij de route vanuit de gymzaal voor leerlingen die liever zo min mogelijk met andermans spullen gezien wilden worden. Marks stond op ‘pauze’, na Tims onderbreking, en wachtte als een levend standbeeld op de verwachte vraag. Tim stelde hem al: „Het kapotte kluisje?” „Je bent ècht nieuw, hè?” vroeg Marks nu ongeduldig, waarop hij in één adem uitlegde: „Halverwege de rij kluisjes aan de kant van de lerarenkamer is een kluisje, waarvan een leerling vorig jaar het slot geforceerd heeft. Kluisje twee-tweeëntwintig. Dat slot is nog niet gemaakt. Het zou kunnen dat ze de tas van je meisje dáárin hebben gedumpt. Maar als dat niet zo is…” De conciërge leek in ademnood te komen. Hij pauzeerde in ieder geval. „…dan hebt u me in ieder geval een paar goede ideeën gegeven,” vulde Tim al aan, blozend bij de omschrijving die Marks aan Amber gaf. „Bedankt meneer!” „Ja hoor,” vond Marks stug. Het viel hem op dat Tim keurig beheerst bij hem vandaan liep en hij grijnsde voldaan bij het besef dat dit de nieuweling moest zijn die Schuller maandagmiddag omvergelopen had. Dit kereltje zou nu wel op zijn tellen letten, ja… Intussen haastte Tim zich terug naar de garderobe, waar hij direct op de aangegeven wand met kluisdeurtjes afstevende. „Twee-veertig, twee-dertig,” telde hij af. „Ah. Twee-tweeëntwintig! …Ziet er normaal uit…” Het kluisje op schouderhoogte zag er inderdaad precies zo uit als alle andere; het zat zelfs netjes dicht. Als de conciërge hem niet verteld had dat het slot op dit kastje kapot was, had hij het niet zomaar geloofd. Hij zette zijn vingers tegen de zijkant van het lichtgrijze deurtje en trok — half verwachtend dat Marks hem in het ootje had genomen. Maar het deurtje draaide zonder enige moeite open, en inderdaad: daar lag het groenbevlekte, roze rugtasje met de witte koorden. Snel trok hij het dikke verloren schaap uit de eigenlijk te smalle ruimte. Er lag nog iets achter: een opgerold, oranje bundeltje. Ook dat trok hij naar buiten, maar hij had het niet helemaal handig vast: de handdoek ontrolde zichzelf direct. „Oeps!” mompelde Tim, die overrompeld naar het stelletje meisjesondergoed staarde dat zo plotseling slordig aan zijn voeten lag. Snel zette hij het rugtasje op de grond en hurkte om de delicate kledingstukken op te rapen. Verstand op nul en — gewoon dóén wat gedáán moet worden… Net als toen ik Manoucheca’s braaksel moest opruimen, dacht hij, al is dit wel iets héél anders. Met zijn vrije hand raapte hij het slipje aan een zijkant op, en het net zo lieve (dat was het enige woord dat in hem opkwam) beha’tje aan een schouderbandje van de vloer, waarop hij zich realiseerde dat hij ze maar beter veilig in Ambers tas kon stoppen. Terwijl hij zo bezig was met één hand de opening van het roze geval te zoeken, klonken er plotseling besliste voetstappen achter hem in de hal. Hij keek om. De stappen stopten. De strenge ogen van de hem volledig onbekende oudere heer met een grijs ringbaardje hadden geen aandacht voor hèm, maar… In een flits volgde Tim de afkeurende blik, die duidelijk gericht was op Ambers lingerie. „Hallo,” groette Tim met overslaande stem, terwijl hem de vlammen uitsloegen. De man keek hem even scherp aan, keek terug naar wat Tim in zijn hand had, gromde iets onverstaanbaars — en liep door. Tim slaakte een zucht, blij dat die man niets gezegd had wat hij had kunnen volgen. Hij vroeg zich opnieuw af of hij nu beter begreep wat Tobias had moeten doorstaan… Zijn nu bevende handen vonden de opening van Ambers gymtas en al snel propte hij de in zijn beleving roodgloeiende voorwerpen er bij in. Hij bloosde nòg toen hij, na netjes geklopt te hebben, het kantoor van de administratie weer binnenstapte. Ambers gezichtje was de moeite van het bestuderen waard op het moment dat ze de roze trofee in Tims handen ontdekte. Onder enthousiaste uitroepen van de drie dames en de rector gaf hij Amber haar eigendommen terug — de oranje handdoek van over zijn schouder. Hij besloot haar maar niet te vertellen van het incident rond haar ondergoed. Ze had genoeg vernedering doorstaan, vond hij. „Dank je wel!” bloosde het meisje, dat er geen twijfel over liet bestaan ontzettend blij te zijn met het einde van haar beproeving. Heel even lag haar blik open in die van Tim — haar grijze ogen schitterden. Tim besefte dat hij die lichtjes nog niet eerder bij haar gezien had. Had hij zó slecht opgelet? Hij had haar toch al wel een paar keer gesproken… Amber zette de overvolle rugtas op een bureau en trok de opening een stukje open om even door de inhoud te graven. Tim zag een paar bekende kleuren schemeren. Amber bleek gerustgesteld te zijn. Ze vroeg: „Kan ik me ergens omkleden, tante Flora?” „Ik denk het vast wel,” antwoordde die, met een vragende blik op Jolanda en de andere vrouw, waarvan de laatste Amber de oplossing bood met een vaag armgebaar: „Kleed je maar om achter die deur daar. Het kopieerhok.” „Dank u wel,” zei Amber. Snel trok ze zich terug met haar rugtas. Tim keek even naar de handdoek, die nu over een bureaustoel hing. Hij verwachtte eigenlijk dat meneer Den Engel hem nu wel naar zijn les zou sturen. Inderdaad nam de rector het woord: „Tim, ik heb hier iets wat je waarschijnlijk wel even leuk zult vinden.” Verbaasd keek hij op. De vriendelijke man wees hem op de krant, die op een tafel lag. „O, staat het erin?” begreep Tim enthousiast. „Lees maar,” nodigde Den Engel hem uit. Dat was natuurlijk niet tegen dovemansoren gezegd. Gretig verslond hij het artikel op de voorpagina. |
|||||
|