| |||||
Voor Gabriëlle was die bijna-botsing bij de buitendeur extra confronterend: naast het plotselinge moment met Tim passeerde ze daar het metalen rooster dat haar pijnlijk aan Elizes dubbel valse beschuldiging van de dag ervoor herinnerde. De buitenlucht rook naar op handen zijnde sneeuw en was snijdend koud langs haar gloeiende wangen, al gaf dat nauwelijks enige verkoeling voor haar verschroeide emoties. Ze had er dat lesuur moeite mee om zich te interesseren voor de wiskundig berekende kans dat iemand een zwart balletje uit een zak met overwegend witte trok. In het hoofdgebouw kreeg Tim dat uur een onverwachte nieuwkomerbeurt. De docent verlangde van hem dat hij een ingewikkelde vergelijking zou oplossen. Vóór de klas. Op het bord. Tims gedachten waren ruisende sneeuw. Na enkele minuten vergeefs zwoegen ontsloeg de leerkracht hem van zijn taak. Zwijgend plofte Tim opgelaten terug op zijn plek. Hij schatte onvoorzichtig in dat hij géén goede vrienden zou worden met meneer Hardeman, zijn wiskundedocent. Maar hij nam zich stellig voor om de volgende keer beter voorbereid te zullen zijn. Het derde uur van die woensdag bracht klas 2H door in lokaal 46, waar meneer Van Duijn een groepsgesprek op gang probeerde te krijgen over gebed. Hij had de pech dat hij deze les juist voor vandaag gepland had, nu de sterk bevlogen Rosa uit de groep miste. Amber wist precies wat Rosa allemaal te zeggen zou hebben op de nogal lauwe reacties uit de klas: als ze dat wilde, kon zij wel voor Rosa invallen. Maar dat wilde ze niet. Ze wilde geen aandacht trekken. Ze zat voorin, aan de raamkant, naast de vreemd lege plek van haar hartsvriendin. Ze hoopte dat meneer Van Duijn haar geen vraag zou stellen. Ze wilde het niet hebben over de theorie van gebed. In zichzelf maakte ze de opmerking dat ze bij meneer Van Duijn miste wat Rosa zeer zeker zou hebben aangedragen: concrete voorbeelden van persoonlijke antwoorden op gebed — en dat uit eigen ervaring. Zij zelf geloofde niet zo in gebed, al moest ze toegeven dat Rosa enkele overtuigende voorbeelden uit haar eigen leven kon aanwijzen, waarvan ook zij getuige was geweest. Ze miste Rosa. Ze wilde gewoon dat haar maatje er bij was. In haar stille gedachten bad ze of haar vriendinnetje snel weer van de partij zou mogen zijn. Ze vond dat ze niets te verliezen had met die in haar ogen volledig onopgemerkt gebleven vraag. Op antwoord van boven hoopte ze niet eens — als het daar al gehoord was. Als er al een ‘boven’ is, dacht ze, en ze besefte dat ze met die onuitgesproken woorden de toch al kleine kans op een positief antwoord hoe dan ook wel weer volledig verknoeid zou hebben. Van Duijn merkte halverwege de les dat er een papiertje door de klas reisde, doorgegeven van leerling aan leerling, van tafel tot tafel en van rij naar rij. In eerste instantie schonk hij er weinig aandacht aan, maar het papiertje liet een vreemde glimlach of grijns achter op de gezichten die het gepasseerd had. Links achterin zat Brenda met Karina te smoezen — beide meisjes met diezelfde zweem van een spottende lach om hun lippen. Hij liep onopvallend naar de raamkant, terwijl hij een vraag stelde over het karakter van ‘eerbied’. Op de voorste rij zat Amber, die zich vandaag duidelijk niet helemaal op haar gemak voelde. Op de tweede rij zaten Chris en Edwin. Vanuit zijn ooghoek zag Van Duijn hoe de stevig gebouwde jongen met het zwarte stekeltjeskapsel Amber zacht op haar schouder tikte. Het meisje keek schuchter om; kreeg het briefje aangereikt. „Geef maar hier, Edwin,” onderbrak Van Duijn zijn eigen les. Met een aarzelende zucht reikte Edwin hem het blaadje aan. Amber draaide zich betrapt blozend terug naar voren. Vanuit verschillende hoeken van de klas meende Van Duijn een teleurgesteld zuchten te horen. Hij vouwde het papiertje open en las in stilte: Amber, waarom kom je niet gewoon in je vrijetijdskleding naar school? Wees lekker jezelf! Hij vertrok geen spier maar zette de les voort en dacht er verder ongeïnteresseerd het zijne van. Zonder dat de geadresseerde het gelezen had, verdween het briefje versnipperd in de prullenbak. Als dwarrelende sneeuw. |
|||||
|