| |||||
3. “Wie ben je, waar kom je vandaan en wat doe je in de landen van de Areinen?” Langzaam legt Roog de vragen voor de kleine katachtige neer. Yona kijkt vanaf een afstandje toe. Net zo langzaam als Roog de vragen stelt, zo langzaam antwoord de Kahjitt ook: “Mijn naam is nu nog maar van weinig waarde, mijn afkomst kunt u denk ik wel raden, waarom zou ik u dan nog mijn doel hier vertellen?” “Omdat we je leven misschien nog wel gaan sparen.” “Ik ben geen lafaard!” “Dan zou je de eerste Kahjitt zijn die dat niet is!”, bitst Roog hem toe. Een klein lachje verschijnt rond de hoeken van de mond van de Kahjitt. Een gebroken hoektand wordt zichtbaar. Roog ziet het. Ogenblikken kijken Roog en de Kahjitt elkaar aan. Dan antwoord Roog rustig. “Maak hem af.” Elo komt naar voren en trekt zijn zwaard. De slag komt hard aan. Yona keert zijn hoofd af. Hij hoort hoe Fiondalha Roog toebijt: “Heb ik daarvoor steeds achter hem aangezeten? Dan had ik hem net zo goed zelf af kunnen maken!” “Ik weet genoeg uit de antwoorden die hij me gaf. Toch verbaas ik me hoe dapper hij zich hield. Zo zijn Kahjitt niet. Ze zijn sluw, maar laf. Deze had het gevoel dat hij ergens voor stierf. Dat hij er goed aan deed mij niet meer informatie te geven, maar in plaats daarvan te sterven.” En dat verontrust me. Nadat deze korte conversatie zet Roog zich in zijn zadel en beveelt de rest van zijn mannen dat ook te doen. Yona wordt weer op het paard van Yisti gezet en zo vervolgt de stoet. Drie dagen lang reizen ze door het land, waar Yona zelf heeft gewoond, maar nog nooit heeft gezien. Ze eten wat er maar uit de voorraadtas naar boven komt en reizen vervolgens weer verder. Soms komen ze wat mensen tegen. Soms een boerderij of kwekerij. Dorpen komen ze niet tegen. Of misschien rijdt Roog er ook wel perse omheen. ’s Nachts ligt Yona vaak wakker, te denken aan zijn omgekomen moeder en broer. Aan zijn vader en waar die nou zou zijn. En wat Roog met hem wil. En waarom ze naar Vendherra moeten. Dan, op de 6 dag na hun vertrek uit zijn dorp, komen ze door een smalle pas, die een flauwe bocht beschrijft en uitmond in een groen flauw dal. Maar wat Yona meer opvalt is wat er aan de andere kant van het dal te zien is. Tegen een hoge helling van een heuvel bedekt met het zachtste groen dat Yona ooit gezien heeft, is een zilveren stad gebouwd. Ver voor de voet van de stad staat een hoge muur, maar de muur is niet van steen, maar heeft grote peilers, met daartussen grote kabels. En tussen de peilers hangt een enorm gordijn van vuur. Het is geen echt vuur, maar Yona ziet dat grillige blauwe lijnen tussen de peilers van boven naar beneden lopen. Daar waar de grillige lijnen de peilers raken gloeien ze rood op. De peilers zijn versiert met draken en demonen die de muur alleen nog maar een angstaanjagender karakter geven. Midden in het enorme blauwe gordijn staan twee ronde stenen citadellen. Tussen de citadellen staat de hoogste peiler van de muur. In de pijler zit een zilveren poort, met een grote zevenpuntige ster erop, rijkelijk versiert met armaturen. “Vendherra. De stad van de Koningszoon.” zegt Roog liefdevol. De stoet volgt de weg die van de pas naar de poort leidt. Naast het pad staan boomgaarden, dicht op elkaar, maar toch zo dat de grond al het licht krijgt die nodig is. Een zoete geur van appels, perziken en druiven leidt hen naar de enorme poort, ingeklemd tussen de 2 citadellen. Vol ontzag kijkt Yona naar de enorme flikkerende muur die een zacht zoemend geluid geeft. Hij ziet dwars door de muur Areinen lopen, honden en paarden. De huizen klein maar mooi en de straten gezellig, denkt hij. Toch vindt hij dat niet van de Areinen die voor de deuren van de huizen staan. Zijn zij gelukkig? Of zitten ze opgesloten binnen deze muren van een energie te groot om te bevatten? Ook Roog kijkt bezorgt. Maar dan klinkt een vrolijke, sterke stem: “Roog! Je bent terug! Jildar, open de poort voor de generaal!” Ze kijken omhoog en zien bovenop de verschansing de mannen toestromen. Ze zien niet meer wie er geroepen heeft, maar dat is ook niet meer belangrijk. Want vanuit het diepste der aarde komt een gedreun op en de citadellen trillen op hun grondvesten. Het gordijn van energie verbleekt iets, om vervolgens met alle kracht haar blauwe tentakels van onder naar boven te laten likken. Dan schuift de poort schuift stukje bij beetje opzij en klinkt er bazuingeschal. Roog leidt zijn troep het enorme gat binnen. Yona moet zijn ogen laten wennen aan de donkere tunnel die ze nu inrijden. Dan verschijnt er op ongeveer 50 meter voor hen een lichtstraaltje, die zich uitbreidt en zich de tunnel in wringt, totdat het net zo groot is als de tunnel zelf. Dan staan ze weer buiten, alleen aan de andere kant van het gordijn. In de stad Vendherra. Areinen komen aanlopen en gezichten staan dan weer droef, dan weer blij. Er worden bloemen aan hen gegeven, brood en melk. Maar ook wordt er hartgrondig op de grond gespuwd. Roog lijkt niet te verstoren, net als de rest van de troep. Soms lijkt het net of Roog de geest van de complete groep vertegenwoordigt, denkt Yona. Wat hij denkt, denkt iedereen. Wat hij vindt, vindt iedereen. Waar hij gaat, gaat iedereen. De groep gaat gewoon door, de weg volgend die vanaf de poort verder de stad in loopt. Yona ziet zijn ogen uit. De huizen van de stad staan dicht op elkaar, mensen zitten op de straat, dieren lopen los rond en uit de ramen hangt wasgoed te drogen. De groep die hen begroette bij de poort is al gauw weer opgelost in de stad. Zo komen ze op een plein, waar kraampjes staan en muziek te horen is. Veel mensen zijn er niet op deze markt, maar de mensen die er zijn reageren net zoals die bij de poort, vrolijke maar ook boze gezichten. Yona kijkt vanaf het paard van Yisti naar hen. Hij laat het oog over het plein gaan, terwijl ze een korte boog beschrijven om de markt heen. Hij ziet aan de andere kant van de markt een oude man staan. Hij leunt op een knoestige stok en zijn gezicht gaat verborgen onder een zwarte kap. Bij hem ligt een beest wat Yona nog nooit gezien heeft. Het is zo groot als een koe, maar is veel slanker. Het heeft een intelligente kop, met een uitstekend voorhoofd. Het ligt bepakt naast de oude man te slapen. De oude man tilt zijn hoofd wat op, maar Yona kan zijn ogen niet zien. Toch ziet hij dat de blik van de oude man de stoet volgt. Ze slaan een zijstraat in en de Areinen die hen volgden gaan terug naar de markt. De straat kronkelt nu over de helling van de heuvel naar boven. Bij elke bocht staat een kleine burcht met kantelen, waar soldaten op staan. De soldaten hebben niet de knoestige harnassen die Roog en zijn mannen aan hebben, maar een lichte maliënkolder en een helm, met daarover heen een uniform van blauw en rood linnen, met de zevenarmige ster erop. Ze dragen pijl en boog en een kort zwaard aan hun zijde. Vanaf de muren waar ze staan moeten ze een geweldig uitzicht op de stad en het gordijn hebben, denkt Yona. De soldaten kijken de troep na wanneer zij de bocht omgaan en hun paarden weer naar boven sturen. Dan komen ze op een stuk van de helling, waar die iets terugbuigt en een soort plateau vormt. De troep rijdt nu door een klein park heen, waar Areinen op het gras zitten in de schaduw van geurige fruitbomen. Ze komen onder een kleine poort door, waardoor ze uitkomen op een binnenhof gebouwd binnen een paleis. Of was het een kasteel? Enkele soldaten staan hier op wacht. Wanneer de troep bij een grote eikenboom komt die midden in de hof staat, komen er enkele soldaten naar hen toe, die de paarden bij de teugels nemen en hen tot stoppen dwingen. Een soldaat komt naar hen toe. “Heeft u een goede reis gehad generaal?” Roog knikt en stapt van zijn paard. Iedereen volgt zijn voorbeeld. Yona wordt van het paard getild door Yisti. Bij elk paard staat nu een soldaat, die ze wegleiden. “Weet Zijne Majesteit dat wij zijn gearriveerd?” “Jazeker heer, alleen heeft hij mij opgedragen u voor deze avond als eregasten te ontvangen en dat u recht heeft op een goede maaltijd en een goede nachtrust alvorens u met dringender zaken bezig te houden. Morgenochtend zal hij u ontvangen.” “Goed, wij zijn ook zeer moe en enkelen van ons zijn gewond. Wijs ons onze verblijfplaatsen en geef ons te eten, dan kunnen we morgen met Zijne Majesteit spreken.” Met deze woorden gaan zij het paleis binnen. Yona kijkt zijn ogen uit. Hij wordt samen met Yisti, Zifra en Klen-do-Bana naar een simpele kamer gebracht, waar hen fijne kleren worden aangeboden. Na zich te hebben gewassen in fris schoon water past Yona hetgeen wat hem is aangeboden. De bruine broek past precies, net als de lichtbruine trui en het vest wat er bij hoort. Ook krijgt hij een paar nieuwe schoenen. Nadat iedereen weer fris is, worden ze door een soldaat naar een eetzaal gebracht. De maaltijd is simpel maar verrukkelijk. Verse groente met stokbrood, boter en aardappelen, melk en bier gaan er wel in na een week te hebben geleefd op droog brood en zo nu en dan een vrucht. De maaltijd is sober, maar er wordt door iedereen volop genoten. En nadat de maaltijd is afgelopen blijven de mannen zitten om nog te luisteren naar de verhalen van Wantra en de fluit van Fiondalha. Alleen Roog zit een beetje achteraf aan zijn pijp te trekken, uitroken, uitkloppen, vullen, aansteken en weer te roken. Hij bekijkt zijn ploeg, maar je ziet dat hij met zijn gedachten niet bij het feest is. De rest van de groep schijnt het niet te merken. Vrolijk dansen ze mee met de deuntjes van Fiondalha. Wanneer Yona begint mee te neuriën, moedigen de mannen hem aan om te zingen. Yona verschiet van kleur wanneer alle aandacht opeens zo expliciet op hem wordt gericht. Maar na nog wat extra aandringen zet hij toch een oud volkslied in. Zijn heldere jongensstem vult de warme ruimte met nog meer warmte. Iedereen luistert vertedert naar de 8 jarige jongen die zo vrij staat te zingen over dingen die ver voor zijn tijd al zijn gebeurt. Toch geeft Roog op een gegeven ogenblik het sein om de dekens op te zoeken. Na een beetje gemor gehoorzaamt iedereen toch. Wanneer Fiondalha Yona goedenacht wenst fluistert hij haar in het oor: “Ik ben blij dat jij er bent. Dit was de mooiste avond tot nu toe…” Fiondalha lacht hem toe en verlaat zijn kamer. |
|||||
|