| |||||
„Ziekenhuis De Gelderse Heuvelrug, u spreekt met Thea?” klonk het vriendelijk in Gabriëlles oor, waarop haar hart daar een drumsolo aan toevoegde. Wa—, dacht ze. Niet Rosa!? Ze hakkelde: „O… Ik dacht… Is dit niet het toestel van Rosa Welder?” „Ja hoor, klonk de vriendelijke vreemde stem. „Ik ben één van haar verpleegsters. We zijn haar op dit moment aan het helpen met wassen.” Gabriëlle vond haar ademhaling terug terwijl de verpleegster verderging met: „Kunt u met een kwartiertje terugbellen? Dan zal ze wel klaar zijn. Ik zal haar zeggen dat u gebeld hebt. Wie mag ik zeggen?” „O, sorry,” verontschuldigde Gabriëlle zich, waarop ze haar naam noemde en het telefoongesprek afrondde. Nog steunend op haar ellebogen liet ze haar voorhoofd even op haar kussen rusten. Wat voelde ze zich dwaas om zo direct bang te zijn dat Rosa overleden zou zijn! Hoewel… wŕs haar angst wel zo dwaas? Als Ter Heerdt zijn bedreiging waar wilde maken, zou het dan niet juist zijn bedoeling zijn geweest dat Rosa aan haar verwondingen en de kou gestorven zou zijn…? En zou Rosa dan niet nog stééds in levensgevaar zijn? Stel dat Ter Heerdt zijn werk zou willen afmaken? Gabriëlle griezelde bij de dubbele betekenis van dat laatste woord en voelde zich dan ook plotseling misselijk. Kon ze Rosa niet waarschuwen? Ze kon toch moeilijk zomaar zeggen dat ze dacht dat Ter Heerdt het gedaan had? Iedereen aan wie ze dat zou zeggen, zou dóórvragen — dan zou alles aan het licht komen zonder enig bewijs… en dan zou Ter Heerdt er zéker voor zorgen dat er mensen doodgingen! Ze achtte hem zeer zeker tot zoiets in staat… „O, Here Jezus,” bad ze. „Wilt U Rosa alstublieft beschermen? En… hoe moet ik dit ooit aanpakken zonder dat het uit de hand loopt?” Ze wist het niet. Ze probeerde zich een paar mogelijkheden voor te stellen. Maar haar ideeën liepen steeds hopeloos vast in een ontmoedigend doemscenario — het ene nog grimmiger dan het andere. Haar ervaringen met de favoriete televisieserie van haar vader hielpen haar daar een flink handje bij. Hij had alle zes de seizoenen op dvd — en had ze samen met Gabriëlle gekeken. Uiteindelijk bedacht ze dat het niet zo’n gek idee zou zijn om maar gewoon op te staan en zich klaar te maken voor school. Ze besloot het rustig aan te doen: Ik ben nu tňch al te laat. Kan ik maar beter gewoon zorgen er vanaf het derde uur te zijn. „Prinses Lidhia, ik vind het zó ontzettend van Kirja…,” zei ze, terwijl ze zichzelf in haar spiegel aankeek en intussen in haar sloffen schoof. Ze slofte in haar badjas de zoldertrap af naar de badkamer en friste zich rustig op. Onderwijl praatte ze verder: „Ik kende haar niet zo goed, en ik weet niet goed wat ik tegen je moet zeggen. Ze was echt heel lief voor je… Ik vond het heel bijzonder toen je moeder Kirja’s verhaal vertelde. Vreemd, maar toen pas had ik het idee dat ik haar een beetje leerde kennen. En ik vind het ook zo zielig voor Tirashya…” Het tandenpoetsen gaf haar de tijd die ze nodig had om even rustig na te denken over de situatie onder water. Zodra ze het schuim had uitgespuugd en haar mond had gespoeld sneed ze voorzichtig een ander onderwerp aan: „Ondanks alles hoop ik wčl dat jullie verder zullen gaan met het onderzoek in de gangen onder het paleis. Ik ben zo nieuwsgierig naar die vreemde, lichtende letters die alleen op jouw stem reageerden!” Ze beklom de trap terug naar haar kamer en vroeg zich af of Kirja’s dood het hele onderzoek zou stilleggen. Ze hoopte van niet, maar ze zou het zich goed kunnen voorstellen… Een blik op de klok vertelde haar dat ze zich nog wel even zou kunnen aankleden voordat ze nogmaals zou proberen om Rosa te spreken te krijgen. Even later had ze de telefoon opnieuw aan haar oor, en wachtte af of de verpleegsters intussen klaar met haar zouden zijn. Tuuuuuut… Tuuu—krlik! |
|||||
|