| |||||
De vierde digitale riedel van het telefoontoestel werd afgebroken toen de ongeduldig jengelende hoorn werd opgepakt. „Den Engel,” zei de rustige man aan het grote bureau. „Ja meneer, u spreekt met Jolanda, van de administratie.” „Ja, goedemorgen, Jolanda. Wat kan ik voor je betekenen?” „Het gaat over dat meisje — Rosa Welder? Ik was gisteren vrij en kreeg zojuist pas mee om wie het ging, toen ik een fotootje van haar zag. Normaal zou ik ú niet storen met de vraag hoe het met haar is, maarre…” Den Engel wachtte even, voor hij aandrong: „Zeg het maar, Jolanda.” „Nou, ziet u, ik hoorde dat u om informatie had gevraagd. Ik weet niet of het belangrijk is, maar… ik heb haar maandag na schooltijd nog gezien.” Den Engel zat al rechtop. Jolanda vervolgde: „Ter Heerdt had me gebeld om te vragen of ik hem een dossier wilde brengen in uw kantoor. Toen ik dat gedaan had kwam ik haar op de trap tegen. Ze groette me nog zo vriendelijk, daar was ik verbaasd over. De meeste leerlingen negeren me doorgaans.” „Weet je nog hoe laat dat was?” vroeg Den Engel. „En tussen welke verdiepingen kwam je haar tegen?” Hij hoorde Jolanda nadenkend zuchten voor ze de geschatte tijd aangaf en verder antwoordde: „Volgens mij was het de trap tussen de tweede en de derde verdieping… Ja, dat moet wel, want ik herinner me dat ik me na haar groet omdraaide om haar na te kijken — ja, toen stond ik op de tweede verdieping, bij die plantenbak met die varens, omhoog te kijken naar dat groene schilderij bovenaan de trap.” „En had ze haar jas aan?” „Nee, dat niet,” mijmerde Jolanda. „Ze was helemaal in het zwart gekleed. Van die mooie, glanzende stof.” Onwillekeurig glimlachte Den Engel bij de herkenbare beschrijving van Rosa’s favoriete kledingstijl. „Dank je wel voor de informatie, Jolanda,” zei hij. „Alle beetjes helpen. Met Rosa ging het gisteravond naar omstandigheden goed, al is haar rechteroog beschadigd geraakt. Ze moest eraan geopereerd worden.” Jolanda uitte hoorbaar een zucht van schrik en medeleven. „Het is nog niet zeker of ze met dat oog ooit weer goed zal kunnen zien,” voegde Den Engel aan zijn verslag toe. „Maar afgezien van dat zijn het een paar gebroken ribben en enkele kneuzingen die alle hoop bieden op een volledig herstel. Bid maar voor haar. Ze heeft het hard nodig, al is ze een sterk meisje. Ik was gisterochtend met een delegatie van leerlingen bij haar op bezoek en ze geeft heel duidelijk aan dat ze de dader of daders vergeven wil.” „O,” reageerde Jolanda aan de andere kant van de lijn, waarop ze spontaan beloofde: „Ik zal een kaart voor haar in de speciale brievenbus doen.” „Doe dat maar, dat zal ze fijn vinden,” knikte Den Engel vriendelijk. „Nogmaals bedankt voor je telefoontje, Jolanda!” „Graag gedaan, hoor. Dag, meneer!” Klik — de telefoon werd rechtop teruggezet in de rustpositie. Ook Den Engel staarde voor zich uit, al waren zijn gedachten verre van rustig. Rosa had in de bibliotheek tegen Amber gezegd dat ze ‘nog iets moest doen’. Amber had aangenomen dat ze daarmee op haar huiswerk had gedoeld. Volgens de tot nu toe bekende gegevens was Amber de laatste met wie Rosa gesproken had voordat ze aangevallen werd. Er was geen aanleiding geweest om te vermoeden dat ze niet direct vanuit de bibliotheek naar de garderobe en daarna naar buiten was gelopen. Dat lag met deze nieuwe informatie misschien wel anders. Maar waarom zou Rosa informatie verzwegen hebben? Of herinnerde ze het zich nog niet, toen rechercheur Thiemen met haar gesproken had? Misschien was het wel iets heel onbeduidends waarvoor ze naar boven gekomen was — zoiets als een vergeten kledingstuk. Graag wilde hij die vreemde leegte in het verhaal aangevuld zien. Hij pakte zijn muis en zocht in de computer het lesrooster van klas 2H op. Ook de roosters van haar leraren trok hij erbij. Maar toen hij na tien minuten niets gevonden had wat een mogelijk doel van haar aanwezigheid op de derde verdieping op dat tijdstip kon verklaren, trok hij daaruit een voorzichtige conclusie. Zou ze hem hebben willen spreken? Dan zou ze waarschijnlijk Ter Heerdt in dit kantoor hebben aangetroffen. Vanuit diens functie was de aanwezigheid van de facilitair beheerder in het kantoor van de rector geen afwijkende situatie te noemen. Maar dat zou iets zijn wat Rosa naar alle waarschijnlijkheid niet geweten zou hebben. Des te meer reden voor haar om het juist wèl te noemen, dacht hij, en hij zuchtte eens. Een korte blik op een van de klokken in zijn blikveld: het tweede uur was in volle gang. Hij kon straks in de pauze wel even aan Ter Heerdt vragen of die Rosa afgelopen maandagmiddag na schooltijd nog op zijn kantoor gesproken had. Hij kon het zich niet voorstellen: zijn naaste medewerker zou dat dan toch al wel naar voren hebben gebracht!? Zou Rosa niet hebben durven aankloppen? vroeg hij zich af. Hij vermoedde dat veel leerlingen het een grote stap zouden vinden om bij hem aan te kloppen. Maar Rosa toch zeker niet? Die was al een paar keer bij hem langsgekomen als ze ergens mee in haar maag zat — zoals laatst met Gabriëlle. Laat ik Rosa maar eens bellen, bedacht hij toen, waarop de telefoon weer opgepakt werd en hij het nummer vanaf een lichtgeel plakpapiertje intoetste. |
|||||
|