| |||||
„Hagiysh!” ontdekte het prinsesje blij, zodra het diep oranje luminescentiepatroon oplichtte in antwoord op haar vraag. „Wat doet ú hier!?” De kamerheer voegde zich met zijn hoofd naar beneden bij hen en verontschuldigde zich voor zijn ‘onverlichte toestand’, waarop hij uitlegde dat zijn angst hem ertoe had gedwongen de naar zijn idee opzichtige verlichting te doven. „Ik vernam dat u gedrieën in deze diepte was afgedaald en besloot toen dat ik, zoals u mij eerder vandaag aanmoedigde, mijn vrees moest gaan overwinnen. Zodoende mijn besluit om u te volgen, Hoogheden.” „Wat dapper van u,” vond Tirashya, terwijl ze eens naar boven keek, waar het grootste deel van de schacht in het lichtloze verdween. De verandering in Kirja’s houding en blik ging totaal aan het koningskind voorbij. Ze babbelde opgewekt en opgelucht verder: „De cilinder hier is half gedraaid — allebei de gangen zijn geblokkeerd, maar we hebben juist ont—” „Kamerheer Hagiysh, het is zeer zeker dapper van u dat u een grote stap hebt genomen door uw angst te overwinnen,” viel Quevéra het prinsesje in de rede terwijl ze een dwingende hand op Tirashya’s schouder legde. Lichtelijk verbaasd keek het meisje naar haar moeder terwijl die de kamerheer aansprak en verderging met: „Zoudt u zo goed willen zijn om één van de beide wachters aan de top van deze schacht erbij te halen? Het is mijn vermoeden dat wij die assistentie goed kunnen gebruiken.” Hagiysh boog langzaam zijn hoofd, bij gebrek aan de ruimte om zijn stijve buiging uit te voeren, en zei: „Graag wil ik zo goed zijn, Majesteit…,” — hij tilde zijn gezicht weer naar Quevéra op — „maar helaas belet de realiteit mij om aan uw verzoek gehoor te kunnen geven.” „…Wat bedoelt u, kamerheer?” vroeg de koningin argwanend, niet gewend een eenvoudige opdracht weersproken te krijgen. Op een zachte toon die grensde aan bedroefd zei Hagiysh: „Zowel kapitein Triscon als sergeant Martoc zijn niet langer in leven, Majesteit.” „Wàt zegt u!?” reageerde Quevéra fel, terwijl beneden haar ook Tirashya en Kirja geschokt te kennen gaven Hagiysh duidelijk te hebben verstaan. „U verstond mij wel,” antwoordde Hagiysh ingetogen. „Majesteit, opent u het gecamoufleerde luik daar naast u. U weet al waar het zich bevindt, begreep ik uit uw eerdere woorden. U gaat de cilinder een stukje draaien. En ik stel voor dat de beide jongedames hier beneden ons rù-ùstig blijven waar zij nu zijn, want als één van hen welke gang dan ook in zwemt, zult ú het direct met uw leven bekopen.” Quevéra keek hem verwijtend aan, maar betastte toen zwijgend de lichtgrijze wand van de schacht, op zoek naar een manier om grip te krijgen op het deurtje dat zich scherp voor haar geestesoog aftekende. Intussen riep Tirashya ontdaan maar niet minder fel dan haar moeders eerdere reactie: „Hagiysh, hoe kùnt u samenwerken met de waterling die Lidhia en de magister gevangen heeft gehouden!?” „Tirashya, zwijg,” zei de koningin. De trilling in haar stem verried haar spanning. „O, daar had ik tamelijk weinig moeite mee, prinses,” reageerde Hagiysh laconiek vanuit de hoogte, waarbij hij Quevéra’s opmerking negeerde. „Het overkomt mij niet vaak dat ik met mijzelf niet overweg kan.” Terwijl hij deze woorden sprak, dimde de kamerheer zijn luminescentie. De oranje gloed viel weg, maar tot Tirashya’s ontzetting werd hij bijna direct vervangen door een bekend helder paarsachtig schijnsel. Hagiysh zei met een rustige glimlach van onder een geheel ander lichtpatroon: „Hebt u er problemen mee, prinses Tirashya, dat u niet de enige blijkt te zijn met een bijzondere gave?” Het prinsesje voelde zich lamgeslagen. Het liefst zou ze Hagiysh aanvliegen, maar — ze zag nu voor het eerst het vreemd gevormde apparaat met de twee punten dat Hagiysh in zijn rechterhand hield, vlak boven haar moeders hoofd. „Ik háát u!” De woorden spatten eruit, versterkt nog in intentie door de blik in haar ogen. Hagiysh reageerde slechts met een uitleg: „Dit apparaatje bevat een exotisch zenuwgif dat ieder slachtoffer binnen enkele seconden volledig verlamt — en dat slechts een paar minuten nodig heeft om een volwassen waterling in de bloei van zijn leven te doden — zoals de ongelukkige kapitein en zijn sergeant zojuist hebben ondervonden.” Ogenschijnlijk rustig klikte Quevéra intussen een paneel open, dat qua uiterlijk en textuur niet onderdeed voor de ruw uitgehouwen rotswand er omheen. Ze zei: „Tirashya, wij mogen niet haten.” „Hèm wel,” mopperde Tirashya voor zich uit, maar bij een mild strelende aanraking van haar been keek ze naar beneden — recht in Kirja’s grote, angstig pleitende ogen. „Uw moeder heeft gelijk, Hoogheid,” klonk Kirja’s stem zacht, bijna hees. „Gevoelens van haat kunnen situaties als deze alleen maar erger maken. Dat wilt u toch niet?” Terwijl Hagiysh Quevéra opdroeg het metalen wiel in de ontstane nis naar links te draaien, streed Tirashya’s verstand tegen de heftige aandrang van haar emoties om langs haar moeder op omhoog te glippen en Hagiysh met alles wat in haar was aan te vallen. Had zij niet laatst die crefalm gedood? Had zij niet Lidhia en magister Toenak bevrijd uit — naar nú bleek — zijn macht? Had zij zich niet tot tweemaal toe dapper gehouden in de directe nabijheid van de vreemdeling — die zich nu plotseling als een bekende had ontpopt? Een bekende met wie zij nota bene nog die middag aan de maaltijd vertrouwelijk had gesproken!? Maar de krachtige opdracht van haar moeder en het verstandig liefdevolle pleidooi van Kirja misten hun uitwerking niet: haar verstand herinnerde haar aan het feit dat ze de crefalm had weten te doden, enkel en alleen doordat de Almachtige had voorzien in haar gave — en die speer, die daar waarschijnlijk door niemand minder dan Hagiysh zèlf tegen de gangwand was neergezet. En Kirja’s woorden leken uit ervaring gesproken te zijn… Wat had het kamermeisje haar moeder nog meer verteld? Tirashya liet haar blik nog even naar beneden dwalen, waar Kirja’s ogen nog altijd op haar rustten. Dit keer meende het prinsesje een bedroefde gebrokenheid te zien in die vragende blik… Dit alles schoot in een ogenblik door Tirashya’s bewustzijn — en het liet haar emoties ontwapend achter. Ze liet haar schouders hangen… Inmiddels had Quevéra gehoor gegeven aan Hagiysh’ bevel. Een licht schrapend geluid drong tot Tirashya door; haalde haar terug in het hier-en-nu. Maar plotseling daagde er een idee in haar ziel. Ze keek Kirja aan en flapte eruit: „Heb jij die róver — Esecor — vermoo…” De plotseling verstijfde grip van Kirja’s vingers op haar onderbenen en de wanhopige blik die ze van het kamermeisje kreeg stopte haar middenin haar zin. Het bloed steeg haar naar het hoofd toen ze besefte wat waarschijnlijk de boodschap was die Kirja voor haar vader had. Hagiysh is betrokken bij die roverbende die Kirja bezig gezien had! Het daarop volgende besef viel op haar als een zinkende molensteen: zij had Kirja’s geheim verraden!!! Het enige wat ze nog kon hopen was, dat het galmend schurende geluid van steen over steen dat door de draaiende cilinder veroorzaakt werd, haar woorden overstemd had. Toch wist ze in haar hart dat die kans maar klein was. Zonder nog een woord te zeggen smeekte ze het oudere meisje beneden haar om vergeving. Kirja moest het aan haar ogen gezien hebben, want een gespannen glimlachje brak eventjes door op het ronde gezichtje dat Tirashya vanaf haar kniediepte aankeek. Een nieuw streelgebaar langs haar benen vertelde het prinsesje dat Kirja haar onthutste blik begrepen had en het haar niet aanrekende. Maar Kirja’s handen trilden van angst — ze voelde het duidelijk. „Goedzo, Majesteit,” prees Hagiysh de machteloze koningin van achter zijn gifwapen. Zou hij het inderdaad niet gehoord hebben? vroeg Tirashya zich af. Of doet hij maar alsof? „Netjes blijven draaien,” ging Hagiysh inmiddels verder. Als hij Tirashya’s vraag al gehoord had, liet hij daar niets van merken. „Het klinkt misschien vreemd, maar terwijl u dat wiel naar links draait, draait de cilinder langzaam naar rechts.” Hij hield de markeringen — de diepterunen die op deze hoogte rondom op de wand geplaatst waren — strak in de gaten. „Nog ietsje verder… Stop,” beval de kamerheer de koningin. Het schurende geluid loste op in het water. „Verlichting uit en naar beneden alle drie,” commandeerde Hagiysh. „Ik heb de gifspuit op de koninklijke huid van Hare Majesteit staan, dus doe maar kalmpjes wat ik zeg.” In stilte werd zijn opdracht uitgevoerd. Enkele tellen later zwommen ze in volslagen duisternis in de gehoekte ruimte onder de schacht, waar Tirashya duidelijk de twee geopende gangen kon onderscheiden. Ze huiverde toen ze zich realiseerde dat de cilinder in dezelfde stand stond als die waardoor zij eerder zo geschrokken was: noord en oost stonden open. „We zwemmen zo rustig de noordelijke gang in,” sprak Hagiysh zacht maar dreigend. „Prinses Tirashya, u mag voorop. U bent de beste navigatrice in het donker. Zachte luminescentie nu. Ik wil jullie kunnen zien.” Tirashya gehoorzaamde en liet haar roze schijnsel zwak oplichten — net genoeg om zelf zichtbaar te zijn, maar te zacht om er iets bij te kunnen zien. Dat was wat haar betreft ook niet nodig. Zij had duidelijk opgemerkt wat aan Hagiysh voorbijging: een vijftig meter de oostelijke gang in hield de groep van haar vader zich in het duister verborgen!!! Die wetenschap, waarvan ze hoopte dat haar moeder het ook gemerkt had, gaf haar een gevoel van hoop: nu zou alles goed komen! Het gebeurde zo snel dat ze een tel nodig had om te beseffen wàt er gebeurd was. Zodra Kirja haar luminescentie liet opkomen, had Hagiysh het wapen tegen haar arm gedrukt, waarbij een lichte klik weerklonk. „Dat is voor Esecor,” gromde hij, terwijl Kirja met een verbaasde uitdrukking op haar gezicht stuiptrekkend naar de bodem zonk en de kamerheer de gifpunten alweer op Tirashya’s moeder gericht had. Het diep geschokte prinsesje hoorde zichzelf als uit de verte gillen. „NEEEEE…!!!” |
|||||
|