| |||||
„Er bestaat natuurlijk een mogelijkheid dat de cilinder inmiddels weer teruggedraaid is naar de oorspronkelijke stand — of de andere stand die deze gang ontsluit,” mijmerde Silvaeo half in zichzelf, maar luid genoeg om door de medica verstaan te worden, die nog steeds in zijn kielzog volgde. „Ik hoop het mèt u, Sire,” antwoordde ze verlegen. Ze bereikten de top van de mijnschacht, waar de ronde ruimte in de oostelijke gang hen opwachtte. „Euhm, Sire?” Silvaeo liet de medica naast zich komen en vroeg: „Wat is er, Ishtaran?” Langzaam maar zeker daalden drie vrouwelijke figuurtjes af in de paleisschacht. De voorste was niemand minder dan koningin Quevéra, direct gevolgd door prinses Tirashya en Kirja. Tirashya had een verbeten trek om haar mond bij de herinnering aan de duistere holte van de onbekende, noordelijke gang. Haar ervaring van die ochtend in haar ‘eigen’ geheime gang, die niet zo geheim bleek te zijn geweest als zij altijd gedacht had, deed daar nog een flinke schep bovenop. Toch zette ze haar angst opzij om haar moeder en Kirja te kunnen gidsen. Ze verwachtte dat haar vader en de anderen zich in de mijn zouden bevinden, ver voorbij de overblijfselen van de reusachtige zeekat… Ishtaran aarzelde. Ze had de eerste slag genomen en wilde niet terugpeddelen, maar toch voelde ze een vreemde twijfel over de juistheid van haar besluit om de koning gewoon te vertellen wat haar dwars zat. Deed ze hier goed aan of maakte ze het hem hier onnodig moeilijk mee? De koning had tegenover prinses Lidhia gezwegen over de gesloten cilinder. Daar had zij mee ingestemd uit zorg voor de prinses. Was het dan nu gepast om hem van de kennis, die haar nu zorgen baarde, te vertellen? Ze wist dat koning Silvaeo het er niet eenvoudiger door zou krijgen… Misschien was het beter om haar twijfel eerst maar eens gewoon met hem te delen… Zwijgend keek een onverlichte waterling van bovenaf de paleisschacht in. In de diepte schemerde de zachte luminescentie van het teruggekeerde kamermeisje, met daaronder het roze schijnsel van prinses Tirashya en de koningin. „Mamma?” vroeg Tirashya. „Wat is er, meisje?” „Luister eens?” Direct hield Quevéra haar snelheid in. Ze luisterde aandachtig en vroeg: „Wat hoor je?” „Het dieptebeeld klopt niet,” antwoordde Tirashya, na nog een moment van stilte. Opnieuw concentreerde de koningin zich even om zich een beeld te vormen van de stille echo’s uit de diepte. „Wat klopt er niet, Tirashya?” „Het… kàn bijna niet,” gaf het prinsesje te kennen. „Ik mis de gangen, lijkt het wel.” Quevéra zwom behoedzaam verder, gevolgd door de beide meisjes. Intussen vroeg ze zich af of haar dochtertje wellicht over een scherpere echolocatie beschikte dan zij zelf… Met een korte, scheve glimlach gleed de blik van de zwijgende persoon bovenaan de schacht via het vreemdsoortige voorwerp in zijn rechterhand naar de twee levenloze waterlingen die aan weerszijden van de nauwe opening op de bodem lagen — de militairen die generaal Korfos op wacht had gezet bij het uiteinde van de lange buis. Van hen zou hij in ieder geval geen last meer hebben. Nooit meer, voegde hij nog aan die gedachte toe voordat hij zich geruisloos, op de zwaartekracht, in het zwarte gat liet zinken… „Ik weet niet of het van belang is, Sire,” begon Ishtaran, „en ik vrees dat ik u met het delen van mijn opgedane kennis onnodig zou belasten…” Silvaeo keek haar verwonderd maar niet afkeurend aan en antwoordde: „Misschien is het het beste om mij maar gewoon te vertellen wat u zo dwars zit? De beoordeling van de last die uw kennis op mijn schouders zou leggen, mag u aan mij overlaten. Is dat een goed idee?” Dat antwoord verlichtte Ishtaran zichtbaar, en bijna opgelucht deed ze haar verhaal: „Tijdens de zoektocht van de magister in de medische archieven — toen hij de tekeningen van de luchtlinge zocht — stuitte ik op een passage in één van Cantars andere onderzoeken. Het handelt over een geval waarbij een bepaalde waterling, Sorni geheten, naar wens tussen twee kleuren kon wisselen. Het bleek een zeldzame, erfelijke combinatie te zijn, waarvan Cantar schatte dat slechts één op meer dan zeshonderdduizend waterlingen over die mogelijkheid zou beschikken.” „Je had gelijk, Tirashya,” zei de koningin zodra ze onderaan de schacht zwommen, waar ze de korte stukjes gang die deel uitmaakten van de draaibare cilinder zagen eindigen tegen massieve rotswanden. „Goed zo!” „Noordwest en noordoost,” besloot Tirashya. „Hij staat tussen twee standen in? Wat vreemd!” „Maar…,” aarzelde Kirja, „dan zijn de koning en alle anderen toch buitengesloten!?” „We moeten deze koker zien te draaien,” verwoordde Quevéra hun nieuwe doelstelling en ze hoopte dat de beide meisjes de lichte trilling in haar stem niet opgemerkt hadden. Ze opperde: „Ergens moet zich een mechaniek bevinden…” De koning was even stil na Ishtarans verslag, maar vroeg toen: „Hoe ging dat in zijn werk, medica?” „Sorni had de beschikking over twee volledig naast elkaar bestaande patronen luminescentie, die hij onafhankelijk van elkaar kon aansturen,” legde Ishtaran uit. „Het ene was groen, het andere wit. Ik heb eraan getwijfeld of ik u hiermee lastig zou vallen, maar ik had tòch de indruk dat u het zou willen weten.” De schaduw in het duister klemde zich vast tussen de wanden van de put. Nog ongeveer twaalf meter scheidde hem van de kleurige lichtschijnsels in de diepte beneden hem, waaruit gedempte stemmen omhoog klonken tot waar hij ze met gemak kon verstaan. „Voor zover ik het kan onderscheiden zijn dit ècht massieve wanden, Tirashya.” „Er is niets vreemds aan, nee.” „Kan het zijn dat het mechaniek zich in de schacht bevindt?” „Daar hebben de anderen waarschijnlijk óók al gezocht.” „Niet zoals wij dat kunnen, meisje.” „Kan ik ergens mee helpen, Hoogheid?” „Even stil zijn, Kirja…” „Het spijt me, Hoogheid…” „En jawel, de gang loopt inderdaad dood,” mopperde Silvaeo toen de bleke rotswand voor hen uit opdoemde in het schemerlicht. „Nog net zoals daarstraks,” concludeerde Rehinor gelaten, toen hij zich met de anderen bij de koning en de medica voegde. „Wat nu?” vroeg Lidhia. Intussen onderwierpen Toenak, Ishtaran en de generaal de uiterst flauw gebogen wand aan een grondig onderzoek. „…Hier. Tirashya? Wat maak jij hieruit op?” „Het is hier achter dit stuk van de wand hol, lijkt het wel! …En er is een metalen vorm in die holte, volgens mij — euh, Mam?” „Ja, meisje?” „WIE IS DAAR!?” riep Tirashya met een woede in haar stem die haar angst naar behoren wist te verbergen, maar die haar moeder en Kirja de schrik van hun leven bezorgde… |
|||||
|