| |||||
Hoofdstuk 3 Zacht streelt ze de lange, witte vlecht van omma. ‘Ik werd aangevallen,’ zegt ze zacht, ‘…en toen ben ik het zevenblad kwijtgeraakt, het spijt me.’ Een schamper keelgeluid van Linde-moei brengt haar tot zwijgen. ‘Wie was het?’ lispelt omma. ‘Wie was het, die je tegen kwam?’ Senta draait zich om en staart naar de vuurplaats. Grofar zit er heel dicht bij op een houten bankje, diep weggedoken in zijn wollen mantel. ‘Wie het was?’ Ze laat haar stem geheimzinnig dalen.‘Zijn gezicht was bleek en hij had bloed in zijn baard.’ ‘Een bossluiper’, hijgt omma,‘je hebt een bossluiper ontmoet?’ Grofar hoest zijn keel rauw en steekt zijn handen uit naar de vlammen. ‘Dan hebben de goden je beschermd, mijn kind.’ zegt hij. ‘De bossluiper voedt zich met vlees van mensen.’ Linde-moei schudt haar hoofd. ‘Jij met je praatjes.’ snauwt ze.‘Hier, geef deze pap aan je broertje en zorg ook voor mijn meiden.’ Omma’s ogen glanzen van de koorts. ‘Nee-nee, blijf nog even bij me, Senta.Hoe zag hij er verder uit?’ ‘Als een verscheurend beest.’ zegt ze zacht.‘Hij had een zwaard en stak me diep in mijn bovenarm!’ Ze schuift haar geruite cape opzij. Omma heft haar hoofdje omhoog en klakt met haar tong.‘Dat is niet mis!’ zegt ze geschrokken. Tante geeft haar dochters en Werp zelf hun kommetje gerstepap en haast zich naar Senta toe. ‘Laat zien!’zegt ze streng. Hardhandig duwt ze haar iets dichter naar het vuur toe. ‘Nee maar, wat een vieze plek, hoe kom je daar aan?’ Het zweet breekt Senta uit. Ze fronst.‘Het was een bossluiper’, verdedigt ze zich. ‘...en hij was half mens-half wolf.’ Linde-moei ’s ogen krijgen een harde uitdrukking. ‘Weerwolven zijn er alleen in de vroege ochtenduren.’ ‘Maak haar arm schoon Linde-moei.’ zegt omma zacht.‘En behandel haar met jaag-den-duivel .’ Senta laat zich meevoeren naar de vuurplaats. Ze neemt plaats tussen haar nichten en Werp. Vol ontzag kijkt haar broertje haar aan. ‘Een bossluiper’ zegt hij. ‘Was je erg bang?’ ‘Welnee.’ Ze lacht naar hem en trekt hem aan zijn blonde haar. ‘Jouw zus is niet zo bang uitgevallen. Ik danste om hem heen en stak hem met mijn dolk.’ ‘Zit er nog bloed aan?’ Werps blauwe ogen schitteren. Senta lacht helder.‘Nee, ik heb hem schoongemaakt met wat gras geloof ik. Of spoelde het af met water uit de beek.’ ‘Wat ben jij dapper!’ zucht één van de nichten. ‘Laat zien!’, zegt grofar opeens. ‘Geef hier die dolk, ik wil hem van dichtbij bekijken’ Senta aarzelt. ‘Mijn arm doet zeer, ik kan er niet zo goed bij…’ ‘Geen praatjes!’ Ze zucht luid en legt de bronzen dolk in grofars uitgestrekt hand. Er kleeft zand en gras aan het lemmet. Hij laat het tussen zijn benen op de grond vallen en kijkt haar met grote ogen aan. ‘Je hebt gemoord?’ fluistert hij ontzet. Linde-moei zuigt haar lip naar binnen. Haar ogen boren zich in die van haar. ‘Ongelukskind.’ zegt ze.‘Stro zal je pieksen en storm zal je verwarren als je nu niet met de waarheid komt!’ ‘Ik…!’ hakkelt ze. ‘Het was een krijger en hij was al gewond. Hij dreigde me neer te steken met zijn zwaard. Hij vluchtte nadat ik hem verwondde.’ ‘Kon je hem verstaan?’ Senta knikt. ‘Hij sprak de taal van onze sibbe. Maar hij was niet van ons, het klonk anders. Zijn haar was kort afgesneden en hij had ogen zo bruin als een kastanje.’ Linde-moei gaat sprakeloos zitten. Ze legt haar armen om haar dochters heen. ‘Wat is er moer?’ vraagt Duuveke. Het meisje schudt verbaasd met haar hoofd. Ik heb mijn pap al op hoor.’Ook Goudje kijkt verbaasd naar haar moeder en legt haar hoofd tegen Linde-moeis borst. ‘Hij zal terugkomen!’ zegt Linde-moei toonloos. ‘Bloed roept om bloed, hij zal zich wreken.’ ‘Nee!’ jammert Duuveke en ze trekt aan haar lange rode haren. Senta staart naar haar bronzen dolk. Met haar voet schuift ze hem naar zich toe. Misschien moest ze hem alsnog afmaken. Schichtig kijkt ze achterom naar omma. Het oude mensje is in slaap gesukkeld. ‘Ik heb haar een aftreksel van valeriaanwortel en melisse gegeven’, mompelt Linde-moei,‘ze zal een zachte slaap hebben.’ Senta pakt haar dolk. Somber buigt ze haar hoofd. ‘Mijn verhaal is niet klaar, eigenlijk was ik nog niet eens begonnen…’ ‘Vertel!’ zegt grofar. Zijn oude ogen staan onwaarschijnlijk helder. ‘Duuveke, hang het vel voor de deuropening zodat we ongestoord kunnen praten.’ Senta gooit een groot stuk hout op het vuur. De vonken springen alle kanten op. ‘De man vertelde dat zijn groep in een hinderlaag gelopen is’, zegt ze, ‘en daarna werden ze het heilige woud ingelokt. Hun overvallers hebben in ieder geval één van hen gehangen aan de oude noordereik.’ Linde-moei verstijfd. ‘Het bos is heilig voor Wodan. Niemand mag daar komen, wisten ze dat niet?’ ‘Ze waren niet van hier.’ zegt Senta dof. ‘Het lijkt me wrede opzet.’ zegt grofar. ‘Niemand komt levend uit het heilige woud, dan wie geroepen is door de goden. Hun overvallers wisten dat.’ Werp begint te lachen. ‘Dan zijn die overvallers ook gedood. Misschien hangen zij ook aan de eik te bungelen.’ ‘Je bent een slimme jongen.’ zegt Senta. Linde-moei pakt zuchtend haar bloemenmand op. ‘Hier!’, zegt ze tegen haar meiden. ‘Vlechten jullie maar een mooie krans voor omma, als-ie klaar is leg ik hem onder haar hoofdeind. Het bestrijdt de ziekte.’ Duuveke knikt gretig. Ze houdt van kransen maken en pakt voorzichtig wat margrieten, wonderkruid en klaver uit de mand. Met haar dunne vingers begint ze handig te vlechten. Senta bewondert Linde-moeis poging om haar dochters af te leiden van de gruwelijke verhalen. Bij Duuveke lukt dat wel het maar Goudje kijkt minachtend naar de mand met bloemen. Ze buigt zich over naar Senta en trekt aan haar lange haar. ‘Als ze dood zijn komen ze niet hier.’ zegt ze met haar hoge stem. ‘Toch Senta?’ Ze schudt haar hoofd.‘Ik vraag me af wie er zo roekeloos is om zomaar in het heilige woud te gaan moorden. Of zou Frigga op de heilige plek geweest zijn, heeft zij hen naar de oude eik gelokt?’ Linde-moei schudt haar hoofd. ‘Frigga was bij haar zoontje, hij heeft dezelfde ziekte als omma. Zij heeft haar huis niet verlaten.’ Heen en weer wiegend zit ze op het bankje. ‘Wie het ook waren, bloed brengt bloed; we hebben geen vete, met welke stam dan ook. Nu zijn we vervloekt.’ ‘Stil!’ zegt grofar.‘Wie ben jij, dat je denkt dat het onze mannen waren?’ Senta huivert. Het knetteren van de vlammen klinkt haar onheilspellend in de oren. Ze heeft met deze mogelijkheid geen rekening gehouden. Zou haar eigen far tot zoiets in staat zijn? Of één van de andere mannen. Bernlef misschien? Ze onderdrukt een kreet en kijkt grofar in de ogen. Ze voelt zich zwak en heel leeg worden want ze weet hoe strijdlustig Bernlef is. Om een kleinigheid kan hij woedend worden. ‘Verzorg die wond, Linde-moei.’ zegt grofar en zijn stem klinkt waakzaam. Hij loopt door het woongedeelte naar de deuropening en slaat de flap open. ‘En trek die gescheurde jurk uit, Senta.’ Op dat moment weerklinkt het galmen van een hoorn. De mannen komen thuis! |
|||||
|