| |||||
„Wat zie je dan, Lidhia?” vroeg de koning met een korte blik op Ishtaran waaruit zijn bezordheid over Lidhia’s gezondheidstoestand — of die van hemzelf — duidelijk sprak. De medica miste de stille vraag omdat ze de prinses in het oog hield. „Een soort tekst — oh! Daar is het weer! Een zin in een vreemde taal lijkt het wel!” wees Lidhia opnieuw. „Wáár dan!?” mengde de medica zich nu in de conversatie. Silvaeo registreerde dat het niet aan hèm lag, dat hij niets zag. Wèl viel het hem op dat Lidhia’s stem vanuit de stoel in de ring geen echo’s veroorzaakte, wat hij aan het rijtje vreemde geluidseffecten binnen deze zaal toevoegde. „Nu vervaagt het — o nee, toch niet! Daar is het weer! Daar in die donkere spleet tussen de ring en de bodem, zien jullie het dan niet? Het lijkt wel of het er alleen is als ik begin te praten! En als ik even stil ben, vervaagt het weer!” Lidhia hield zich even stil om dat te controleren. Intussen nam Toenak een positie in die vlak achter haar lag. Lidhia bevestigde haar vermoeden: „Ja hoor — O, en daar is het weer, zodra ik begin te praten!” „Vanuit het perspectief van Hare Hoogheid meegekeken hebbend, moet ik toegeven dat zich inderdaad zeer duidelijk een luminescente tekst van een blauwachtige teint onthult bij het spreken van de prinses,” sprak de magister. „Een tekst die zich, nu ik aan het woord ben, reeds wederom verhuld heeft in volslagen duisternis al meen ik enkele karakters te hebben herkend.” Koning Silvaeo verloor geen tijd maar voegde zich direct bij Lidhia en de magister. „Zeg nog eens iets, meisje,” spoorde hij Lidhia aan. „Wat moet ik zeggen dan?” vroeg Lidhia, die zo gauw niets kon bedenken. Nu zag Silvaeo het lichteffect ook. De sleuf die de generaal had ontdekt, waar de bodem overging in de binnenzijde van de ring, was blijkbaar zo diep dat de vreemde tekens alleen vanaf Lidhia’s ooghoogte in de stoel zichtbaar waren. Maar zodra Lidhia zweeg, begon de tekst al snel weer te vervagen. „Lidhia, blijf praten,” commandeerde hij, terwijl hij op dezelfde diepte bleef maar een stukje bij Lidhia wegzwom. Lidhia keek moeilijk en piepte verongelijkt: „Maar… Ik weet niet wat ik zeggen moet!” „Goedzo!” reageerde haar vader op het feit dat ze sprak — wàt ze zei, maakte hem niet uit op dat moment. Wel was hij verrast over het feit dat hij de oplichtende zin niet meer zag, al was hij nog maar een meter of zo van Lidhia’s positie verwijderd. Hij glimlachte toen hij Lidhia met haar ogen zag rollen terwijl ze op verveelde toon een kinderversje begon op te zeggen. Langzaam liet hij zich terugglijden naar zijn dochter. Pas op enkele decimeters bij haar hoofd vandaan werd de lichtende tekst weer zichtbaar. Hij bracht zijn hoofd iets omhoog: direct verdwenen de hem onbekende lettertekens aan de bovenzijde van de sleuf uit het zicht. Naar beneden dan — hetzelfde gevolg, maar dan aan de onderzijde van de sleuf. „Lamellen,” concludeerde hij. „Pardon, Majesteit?” vroeg Murox. „Het werkt met lamellen,” legde Silvaeo uit. „Alleen vanuit die stoel is de tekst goed zichtbaar.” „Ik begrijp het,” knikte de geleerde. „Maar wat ik mij dan nog afvraag is: hoe kan het dat die tekst alleen op prinses Lidhia’s stem schijnt te reageren?” „Wellicht is het een mogelijkheid dat dit fenomeen een directe nevenwerking is van de puntgerichte weerkaatsingen die deze ruimte lijkt te veroorzaken,” veronderstelde magister Toenak. „Het is redelijkerwijs te verwachten dat ieder stemgeluid dat vanuit deze miraculeuze zetel klinkt, direct weerkaatst op een — nou ja — een mechaniek dat, tengevolge van de geluidstrillingen, de luminescentie van de tekst in werking stelt.” „Dat is niet mogelijk! Hoe zou zoiets dan te verklaren zijn?” mengde Rehinor zich nu in het gesprek. Lidhia keek ontstemd bij de ondertoon die ze in de stem van haar broer meende te horen. „Op die specifieke vraag blijft uw magister u het antwoord schuldig tot het gevonden is, Hoogheid,” knikte Toenak met een strakke blik op de kroonprins. „Bedenkt u zich echter wel, dat ‘een onmogelijkheid’ niet zelden slechts dat genoemd wordt, wat nog niet bereikt is.” „Het lijkt mij betrekkelijk eenvoudig de weerkaatsingstheorie van magister Toenak te verifiëren, Sire,” vond Murox, die voor het eerst van zijn leven een waarderende blik van Lidhia kreeg bij de tactvolle wending in het gesprek. Op de vragende blik van de koning ging hij verder met: „Laat iemand ànders in de stoel plaatsnemen om te spreken.” „Goed idee,” viel Korfos bij. Ook de magister was direct voor dat plan te vinden, en Lidhia zwom op van de zitting. „Wie volgt?” vroeg ze lachend. „Medica Ishtaran, aan u de eer,” vond Silvaeo. Blozend schudde de medica haar hoofd, maar de algemene bijval die de koning kreeg loodste haar naar de aangewezen plek. „Goed, wat zal ik eens gaan zeggen?” vroeg ze, toen ze zat en aandachtig de donkere sleuf in de gaten hield. „Ik zie niets,” voegde ze eraan toe. Controle bij een volgende door Ishtaran gesproken zin leverde dezelfde conclusie op. „Nòg iemand,” vond Rehinor, waarop hij Ishtarans plaats innam en zei: „Nou, laat maar zien die lettertjes!” De sleuf bleef donker. „Haha,” lachte Lidhia vrolijk. Rehinor bleef nadenkend vanuit de stoel naar de sleuf staren en zei argwanend: „Je raakte zeker stiekem een ‘knopje’ aan terwijl je sprak.” „Niet!” verdedigde Lidhia zich, en om dat te bewijzen nam ze opnieuw plaats in de stoel, waarbij ze zowel haar handen als haar flippers duidelijk zichtbaar voor iedereen in het water omhoog hield. Toen zei ze: „Kijk maar, ik doe…” — ze zweeg verbluft. Bijna recht achter haar zwommen Silvaeo, Murox en Rehinor, die tegelijk „Ja!” riepen. Rehinor sprak zich uit met: „Het lijkt wel of die tekst het geluid van haar stem herkent!” Terwijl de duidelijk zichtbare tekst opnieuw vervaagde, wendde de koning zich met een fijn lachje tot zijn zoon en vroeg: „Verklaar dàt eens, Rehinor?” |
|||||
|