| |||||
„Magister, hebt u alles?” vroeg Silvaeo even later aan Toenak, die altijd en overal zijn schrijfgerei bij zich had en dat ook in deze situatie nuttig wist te maken. De bejaarde waterling had al snel de conclusie getrokken dat hij niet met enige zekerheid kon zeggen wat er stond, al herkende hij de taal van de lichtende zin als een zeer vroege vorm van het waterlingse schrift. „Zowel het yithri als mijn geheugen herinneren zich inmiddels de volledige tekst zoals die is weergegeven, Sire,” antwoordde de magister, terwijl die zijn schrijfpen naast zijn aantekeningenboekje in een leren kokertje schoof. „De gewenste ontcijfering van de te verwachten boodschap zal in de paleisbibliotheek plaats dienen te vinden.” „Dit is niet per ongeluk de geheime opslagplaats van koning Dachitroh, wel?” vroeg Rehinor, waarop de magister zijn hoofd schudde en antwoordde: „Die mogelijkheid is welhaast zeker uitgesloten, Hoogheid. Tenzij mijn geheugen mij wat dat aangaande volledig verlaten heeft was er in die tijd — zo min als in de huidige — enige kennis die tot de ontwikkeling van een dergelijke constructie als deze zou hebben kunnen leiden.” Hij keek even peinzend naar de ring, waar Lidhia nog in het stoeltje zat en speelde met haar stem en het lichteffect. Maar ze luisterde wel degelijk naar het gesprek, dat zag hij wel aan de manier waarop zij hem even gauw aankeek. „Nee,” vervolgde hij. „Déze onbegrijpelijke functionaliteit zal ons naar mijn bescheiden verwachting meer leren over onze vroege voorouders, dan over de in verhouding zeer recente geschiedenis van koning Dachitroh.” „Goed,” vond Silvaeo. „Dan rest ons slechts een meer uitvoerig onderzoek van deze hal, nu wij aan het raadsel van de ring op dit moment verder niet veel kunnen doen. Medica? Heer Murox?” De wetenschappers voegden zich bij hem en de magister, waarop Silvaeo zei: „Luister. Ik stel het volgende voor.” Ruim half uur later verschenen de waterlingen één voor één uit de put in de stille mijngang die op hen lag te wachten. „Het valt me wel een beetje tegen. Zo op het eerste gezicht niets bijzonders te vinden langs de rijen megalieten, de wanden en het plafond,” concludeerde Rehinor. „Zo op het eerste gezicht niet, nee,” beaamde Ishtaran. „Maar wij hebben nog maar een klein gedeelte van het oppervlak van de vloer, de wanden en het plafond onderzocht.” „Dat is zo, medica,” gaf Rehinor toe. „Mijn herinnering aan mijn val die mij vanuit deze gang in de kuil deed belanden vanwaar wij zoëven uit opstegen, begint daarentegen langzaam maar zeker terug te keren, Majesteit,” gaf Toenak aan. „Ik zwom tegen een verticaal gespannen vezelachtige draad aan, die mijn oude ogen niet bemerkt hadden vanwege het feit dat ik gedurende een moment opzij keek om heer Murox aan te kunnen kijken, met wie ik in gesprek was. Het daaropvolgende ogenblik werd ruw verstoord door de eruptie die zich direct beneden mij bevond en mij meesleurde in deze depressie.” Generaal Korfos zwom naar het plafond van de mijngang en strekte zijn hand ergens naar uit. „Zou dit de vezel kunnen zijn waarvan u sprak, magister Toenak?” vroeg hij, wijzend op een ruw gedraaide streng zwart materiaal die aan een stenen steunbalk hing. De magister voegde zich bij hem en zei: „In overweging nemend dat dit de exacte locatie is, zo in een bijna rechte lijn boven het centrum van de krater, durf ik wel te beweren dat dit de snaar is die ik zo gevoelig raakte.” „Dus het was tòch een opzettelijk ontworpen val!” riep Rehinor. „Die conclusie mogen we niet uitsluiten, Hoogheid,” gaf Korfos toe. Silvaeo gaf Rehinor een hoofdknik maar voegde er met een vage glimlach aan toe: „Denk je er wel aan, mijn zoon, dat dit niet meteen àl je veronderstellingen staaft?” Rehinor staarde zijn vader even nadenkend aan en knikte kort, waarop hij vroeg: „Gaan we nog dieper de mijngang in? Het feit dat hier een valstrik was gezet, lijkt mij te duiden op de mogelijkheid dat er iets verborgen gehouden wordt in de verdere gang.” „Ik ben mij van die mogelijkheid bewust, Rehinor, maar ik denk toch dat het verstandiger is om ons nu eerst te richten op het openen van de cilinder.” „Waarom dan, Pappa?” vroeg Lidhia, die haar blik ook nieuwsgierig op de nog onbekende gang gericht had. „Die mijngang blijft hier wel tot de magister, de medica en heer Murox de bevriende wetenschappers van buitenaf verzameld hebben voor grondiger vervolgonderzoek. Wij kunnen ons op dit moment niet overal tegelijk bevinden. Ik wil nu eerst die cilinder zien te openen. Daarvoor zullen wij waarschijnlijk alle mankracht moeten inzetten, die wij hier tot onze beschikking hebben,” zei Silvaeo, en hij begon aan de terugweg. „Dit staat haaks op onze missie,” mopperde Rehinor. Ishtaran keek hem even verwijtend aan en zwom toen gauw achter de koning aan, terwijl de rest van de groep hen volgde. Zodra ze naast Silvaeo zwom, zei die: „Het was mijn bedoeling om Toenak zo snel mogelijk uit die put te krijgen en dan direct de terugtocht te aanvaarden. De grot beneden ons moet zo snel mogelijk onderworpen worden aan een uitgebreid onderzoek. Ik vraag mij af of de paarse vreemdeling van die grot op de hoogte is — leeft hij hier beneden het paleis voor de piraterij of voor een dieper doel? Of zijn wij ècht de eersten die daar beneden zijn geweest? Er zijn zo ontzettend veel vragen! Op dit moment vraag ik mij ook af of mijn enthousiasme in het direct en in eigen persoon willen onderzoeken van de grote grot niet misplaatst was — en een koning onwaardig.” „Ik begrijp het,” antwoordde de medica zacht, waarop de koning er verder het zwijgen toe deed. Inmiddels bereikten ze de mijnschacht, die ze zonder verdere plichtplegingen binnenzwommen, de koning voorop. Silvaeo ging verder: „Hoe zeer het avontuurlijke van dit onderzoek mij ook trekt, het is te groot voor ons alléén. Wij kunnen verkenningswerk verrichten, maar de veiligheid van mijn onderdanen gaat voor alles.” Hij stopte en keek om. Ishtaran hield ook haar snelheid in om naar beneden te kijken, waar de generaal in zijn groene gloed zwom en de anderen tegenhield. Silvaeo zei luid en duidelijk: „Generaal?” „Sire?” reageerde Korfos direct. „Tot nu toe hebben we alleen wachtposten bij de schachtopening in de paleiskelder geposteerd wanneer wij hier beneden waren. Vanaf nu wil ik dat de schacht continu bewaakt wordt. Er komt niemand meer in of uit.” „Begrepen, Sire,” knikte de generaal. Silvaeo knikte terug en hervatte de bestijging. Ishtaran had haar eigen stukje om mee te worstelen teruggevonden. De opmerking van koning Silvaeo over veiligheid was daar debet aan. Ze huiverde: zij beschikte over informatie die wellicht van belang zou kunnen zijn in deze zaak, maar die ze tot nu toe voor zich had gehouden. Prinses Lidhia had haar eerdere zwijgzaamheid opgemerkt, waarop ze beter haar best had gedaan die te verbergen. Maar nu kwam het ongemak van haar kennis in alle hevigheid benedenzinken… Boven haar uit zwom de sterke koning die ze al zo lang kende en diende. Hij had haar openlijk een stuk onzekerheid laten zien, waardoor haar respect voor hem nog eens zo groot werd. Maar Ishtarans zelfrespect kreeg daarmee een knauw: als hen inderdaad de pas afgesneden was, zoals prins Rehinor en heer Murox verteld hadden… wat voor zin had het dan om koning Silvaeo nu nog verder te belasten met haar kennis? En wat zou de reactie van de koning zijn? Ze had het hem toch al kunnen vertellen sinds magister Toenak haar in het medisch centrum bezocht had, op zoek naar die verslagen van oud-medicus Cantar? |
|||||
|