| |||||
„Ik heb hem gevonden!” bracht Lidhia hijgend uit tussen de opgelucht verraste uitroepen van haar vader, de medica, haar broer en de generaal bij de plotselinge verschijning van haar hoofd en schouders. „Hij is bewusteloos — volgens mij heeft hij een paar stenen hard tegen zijn hoofd gehad. Hij is in een enorme grot met een zwarte bodem. Maar hij leeft nog wel! Kunnen jullie deze stenen aan de kant halen? Ik heb de magister een flink stuk opgeschoven, er is geen gevaar meer dat hij door zinkende stenen geraakt wordt.” „Vertel eens rustig, Lidhia,” drong haar vader aan. „Van begin tot eind, want anders kunnen wij je niet volgen.” Nadat Lidhia een iets overzichtelijker verslag van haar belevenissen had uitgebracht, keken haar vader en Korfos elkaar eens aan. „Gaat dat lukken?” vroeg Silvaeo. „We kunnen het in ieder geval proberen, Sire,” antwoordde de generaal. „Met hulp van de andere aanwezige mannen lijkt het mij wel te doen. Als we maar met beleid te werk gaan. Ik heb alleen geen idee hoe lang we ervoor nodig zullen hebben om die blokken los te krijgen.” „Ik ga weer naar de magister,” kondigde Lidhia rustig aan. Silvaeo glimlachte bij de stille vastberadenheid die uit die woorden straalde. De prinses vroeg: „Medica Ishtaran, waar kan ik hem het beste mee helpen?” De medica rommelde wat in een buideltje dat ze om haar middel droeg en haalde er een slakkenhuisje uit. Daarmee zwom ze naar Lidhia met de woorden: „Smeer hiervan een klein beetje op zijn bovenlip en zijn voorhoofd, bij zijn neusgaten. Ik denk dat hij daarvan wel zal bijkomen.” „Dank u wel,” knikte Lidhia, terwijl ze het medicijn aannam. Ze aarzelde even en zei tegen haar vader: „Pappa, geef me een paar minuten om in die hal te komen voor u begint.” „Wij hebben deze stenen niet zomaar los, hoor, Lidhia,” antwoordde Silvaeo. „Maar we wachten een halve kwint voor we beginnen.” „Dank u,” zei Lidhia ernstig, waarop ze weer gauw door de opening tussen de rotsen verdween. Korfos keek de koning aan en vroeg: „U vertelde haar niet van onze situatie?” „Het leek me op dit moment geen nuttige informatie voor haar en de magister,” antwoordde Silvaeo, waarop hij een goedkeurende hoofdknik van de medica kreeg, die hij zwijgend in ontvangst nam voordat hij de generaal vroeg: „Goed. Hoe gaan we dit aanpakken?” Lidhia trof de magister aan op dezelfde plek waar ze hem had achtergelaten. Nog geen minuut later had ze een beetje van de sterk geurende gelei uit het slakkenhuisje op de juiste plaatsen gesmeerd. Inderdaad bracht het sterk ruikende goedje de magister al binnen een paar minuten zo ver bij kennis dat hij overeind ging zitten en zich pijnlijk over zijn overwegend kale hoofd wreef. „Ah, Hoogheid,” begon hij zodra hij Lidhia zag, die met volledig lichtende luminescentie op haar knieën naast hem zat. Verbaasd keek hij om zich heen bij het horen van de vele echo’s. „Het is mij een aangename verrassing u hier aan te treffen, al hoop ik niet dat u zich ten tweeden male in een avontuur van hachelijke proporties hebt gestort teneinde mijn positie te achterhalen. Ik veronderstel dat u er terecht vanuit gaat dat onze huidige omgeving de vrijheid biedt onze luminescentie zonder risico te gebruiken?” „Naar mijn idee zijn we hier alleen, magister,” antwoordde Lidhia. „Ik heb deze hal nog niet helemaal verkend, maar u ligt hier al een tijdje en dit is de tweede keer dat ik deze afdaling heb gedaan met volle lumi.” „Als dat het geval is, zal ik ons als volkomen veilig beschouwen,” concludeerde de magister. „Maar mag ik u dan verzoeken mij op de hoogte te stellen van de gebeurtenissen die zich buiten mijn bewustzijn hebben voltrokken?” „Euhm, u bent in een put gevallen. En daarna bent u hier terecht gekomen,” verónduidelijkte Lidhia de situatie voor Toenak, die haar dan ook niet-begrijpend aankeek en vroeg: „Op welke wijze hebben die beide verplaatsingen plaatsgevonden, mijn waarde prinses?” „Er was een opening in de onderkant van die put,” omschreef Lidhia. „Daar bent u doorheen gegleden. Tijdens uw val in die put had u zich gestoten tegen een paar rotsen en die zaten toen in de weg zodat we u niet uit de put konden halen. Ik kon er precies langs en van pappa mocht ik toen gaan kijken hoe het met u was, maar u was daar niet. Toen vond ik die opening, en die komt uit in het plafond van deze hal.” Dat verwerkte de magister even, maar hij schudde — voorzichtig — zijn hoofd. „Prinses Lidhia, u hebt mij nog geen logisch aanvaardbare verklaring gegeven voor het feit dat ik in een put ben gevállen…” „Oh,” ontdekte Lidhia. „De put was gevuld met lucht. Toen u erboven zwom, kwam die lucht plotseling vrij — ik weet niet hoe. Maar u viel met het water uit de gang in die put.” „Dat zou de mogelijkheid van een val inderdaad verklaren, maar op welke wijze die lucht in die put opgehoopt en vastgehouden is geweest, belooft mij voorlopig wellicht een raadsel te blijven,” verklaarde Toenak, die intussen om zich heen keek naar de vreemdsoortige bodem om hen heen. „Maar ik maak uit de laatste versie van uw verslaggeving op, dat ik niet in staat zal zijn mij wederom bij de rest van ons gezelschap te voegen zo lang de genoemde obstructie niet uit de put verwijderd is.” „Dat klopt, magister. Maar ze zijn er nu mee bezig, dus die stenen zullen zodadelijk wel naar beneden komen zinken.” „In dat geval acht ik onze positie minder veilig dan ik in een eerder stadium aannam,” zei Toenak, die eens ongerust omhoog keek, waar echter niets te zien viel dan duisternis. „We zitten hier veilig, volgens mij. Ik heb u een stuk verplaatst, we zitten hier niet meer onder de opening,” vertelde Lidhia hem. „Dat op zich was een verstandig besluit van u, Hoogheid, maar het traject van een zinkend voorwerp vormt slechts zelden een verticale lijn. Laten wij ons bezighouden met de verkenning van de buitengrenzen van deze ruimte, waarvan de bodem alvast uit een mij vrijwel zeker onbekend gesteente bestaat.” „Denkt u dat u het aankunt — met uw hoofd en zo?” vroeg Lidhia bezorgd. „Mijn arm zal enige tijd mechanische ondersteuning behoeven die de medica mij ongetwijfeld zal kunnen verzorgen,” antwoordde de magister, terwijl hij opzwom en met zijn rechterhand zijn linker elleboog pakte. „De hoofdpijn die dit grotendeels onbewuste avontuur mij bezorgd heeft is niet van een dusdanige magnitude dat ik mij erdoor zou laten weerhouden van een meer bewuste beleving van de resterende tijd die wij nog in deze ruimte zullen doorbrengen.” Rustig zwommen ze in de richting die Lidhia aangaf: verder weg van het risicogebied. De magister bleef vlak boven de gitzwart glimmende bodem zwemmen en maakte zo nu en dan een korte opmerking — meer gericht aan zichzelf dan aan de prinses. „Hebt u die lijntjes gezien?” vroeg Lidhia nieuwsgierig. Ze wees naar de ondiepe groeven, die het bodemoppervlak overal tot decoratie waren. Toenak knikte en antwoordde: „Deze lijnenstructuur, die mij inderdaad opgevallen was, komt op mij als zijnde zeer merkwaardig over, Hoogheid.” „Op mij ook,” vond Lidhia, die ineens een stuk vooruit spurtte en een kakofonie aan echo’s opwierp door te roepen: „Hee, wat is dit dan?” |
|||||
|