| |||||
„Goed idee,” vond Nirot. „Ik heb er geen enkele behoefte aan om nog eens toe te kijken terwijl Esecor zich uitleeft op dode luchtlingen. Ik hoef nog niet direct naar binnen in die doodskist.” „H’m,” bromde de ander. „Zal ik de rechter kant voor mijn rekening nemen?” „Doe maar,” klonk het norse antwoord. „Denk eraan: géén verlichting.” Een stilte viel, waarin beide waterlingen een zestal meters boven de toppen van de waterplanten zwommen om de bossage uit te kammen. De maan stond hoog achter hen en wierp vreemd dansende stralen door de gebroken waterspiegel heen. Twee schaduwen vormden onregelmatige, donkere vlekken op het gewas — vlekken, die zich langzaam verplaatsten naarmate het speurwerk vorderde. Voor de mannen uit rees het naar de oppervlakte toe steeds steiler wordende klif op, terwijl achter hen het gedempte lachen van hun metgezel akelig vanuit het scheepswrak klonk. Blijkbaar vermaakte Esecor zich wel… Plotseling bleef Nirot stil in het water drijven, terwijl hij ingespannen naar een zeker punt tussen de begroeiing tuurde. Met een kort, zacht geluidje trok hij de aandacht van de ander, die snel naar hem toe kwam zwemmen en keek. Tussen de waterplanten graasde een zeeschildpad. Een kleine tien minuten later lag de onderwaterwereld tussen de rotsige uitlopers er weer verlaten bij in de betrekkelijke stilte van de nacht. Vanuit het wrak was zo nu en dan het vage geluid van stemmen te horen, terwijl hier en daar nog enkele luchtbellen uit het schip ontsnapten om zich ettelijke meters hoger te laten opgaan in hun eigen element. Daar gaf de aanhoudend ruisende branding de op de maan weerkaatste zonnestralen voor de laatste maal een nieuw effect mee, dat zich in het ongebruikelijk heldere water pas liet zien waar het zinkende licht een vast voorwerp streelde. De houten romp en het dek van het nog maar zo kort geleden fiere zeilschip kregen in het onnavolgbare lichtpatroon een onheilspellende uitstraling, versterkt door de surrealistische schaduwen die de schuin hangende masten en de gehavende zeilen op de bodem wierpen. De lange, smalle schaduw van de boegspriet bewoog nog eens extra doordat zij voor een groot deel op de deinende massa waterplanten viel, waartussen de schildpad ongestoord verder graasde in het licht dat voor deze wereld niet ongewoon was. Ook de vele begroeide rotsen op de brede voet van het massief dat in het golvende maanlicht baadde, vormden een sereen schouwspel in voortdurend veranderende lichtvlekken. Hier en daar sloop een octopus op zijn lange armen tussen de blokken door terwijl hele scholen kleine visjes zich verdiepten in de kunst van het synchroonzwemmen. Zeepokken staken in een vast ritme hun enige handje uit om met een kort grijpgebaar zelfs de kleinste voedingsdeeltjes uit het water van de oceaan binnen te halen. Zeeanemonen, algen, wieren en beginnende koralen vormden de verdere decoratie van de stenen die ooit deel hadden uitgemaakt van de rotswand boven hen. Tussen al die donkere schaduwen lag één enkel rotsblok dat slechts op het eerste gezicht als zodanig gezien kon worden. De eerste meer gerichte blik zou de symmetrie van dit voorwerp hebben verraden, waarop de complete afwezigheid van enige begroeiing onherroepelijk de aandacht zou hebben getrokken. Door een enkele spleet keek Kirja toe hoe de drie waterlingen enkele voorwerpen buiten het onfortuinlijke vaartuig brachten, die op de bodem werden gelegd voordat de mannen weer naar binnen verdwenen. Enkele minuten later werd die actie herhaald, en daarna nog eens, totdat het zeemeisje een redelijke inschatting had gemaakt van haar kansen. Opnieuw kwamen ze naar buiten. En opnieuw zwommen ze terug naar binnen. Een nietsvermoedende jonge doornhaai schrok van het plotselinge samenspel van bewegingen waarmee Kirja’s pantser zich binnen een seconde volledig ontvouwde. Schuin omhoog zwom ze, bij het wrak vandaan. In gedachten telde ze haar tijd weg. Waar het losse gesteente plaatsmaakte voor een massieve wand hield ze haar stijgende lijn aan, al zwom ze nu zo dicht mogelijk langs de grillige vormen van het klif. Bij het eerste teken van beweging rond de exotische duistere vorm op de bodem hield ze gespannen stil: ze had de schaduw van de rots aan de andere zijde van de onderwatervallei nog niet bereikt en voelde zich kwetsbaar… Zonder haar op te merken keerden de zeerovers terug binnen het soms vervaarlijk krakende scheepskadaver. Kirja zwom verder en bereikte nu al snel de relatieve veiligheid van de zone waar het maanlicht geen toegang had. Ze wist dat ze nu onzichtbaar was vanuit de beschenen wateren, maar dat weerhield haar er niet van om zich zo stil mogelijk te houden zodra de mannen weer verschenen. Zodra ze zich buiten het schip bevonden, waren hun stemmen duidelijk verstaanbaar. Ze hoorde Nirot zeggen: „We hebben nu het meest waardevolle deel van de lading wel bij elkaar. Esecor, we doen nog één ronde. Waiash, haal de transporteur.” „Goed,” reageerde de tot dan toe naamloze waterling, die daarop de baai verliet en al gauw achter de rotswand verdween die Kirja tot camouflage was. Ze besloot haar directe omgeving eens goed in zich op te nemen, nu die kant van de baai haar ook geen veilige uitweg meer bood. Ze bevond zich op ongeveer drie tot vijf meter onder het wateroppervlak, dat door de binnenkomende golven steeg en daalde. Van die deining merkte zij maar weinig: hooguit beschreef ze op dezelfde plek een niet erg wijde maar wel constante cirkelvormige beweging. Zo dicht onder de waterspiegel beperkte de verscheidenheid aan levensvormen zich tot zeewier, zeepokken en hier en daar een slak — maar overwegend zeewier, dat in lange slierten in het water hing en dreef. Vreemde vormen staken tussen het wier af tegen de lichtere hemel. Eén silhouet leek op een rechthoekige, drijvende schelp — maar dan met een handvat eraan. Ze zwom er nieuwsgierig naartoe. Aangezien het zich dichter bij de rotswand bevond dan zij, zou ze er haar schaduwgordijn niet voor hoeven te verlaten. Ze pakte het handvat en trok de schelp naar beneden. Die had echter een behoorlijke drijfkracht, want zodra ze hem losliet schoot het geval weer omhoog. Tegen die tijd had ze ook vastgesteld dat het geen schelp was, maar een levenloos flexibel omhulsel met een nog onduidelijke inhoud. Ze liet het ding voor wat het was bij het zien van een nieuw fenomeen, dat alleen vanaf zeer geringe diepte zichtbaar was: een klein, ondiep bassin waar door de golven steeds water in en uit liep. Het leek haar de ideale schuilplaats, dus zwom ze over de richel uit het zicht van de baai beneden haar, maar veel verder dan haar middel kwam ze niet omdat ze bijna met haar gezicht tegen iets vreemds aan botste. Het eerste wat ze ontwaarde was een vreemd gevormd, bleek object met vijf korte uitstulpingen waarvan één duidelijk groter was dan de andere. Zonder het te kennen wist ze dat dit een organisme was, en in een flits stak ze haar hoofd boven het water uit en had ze zich een vaag beeld gevormd van het wezen, dat half op het droge lag. Met één beweging trok ze ook haar benen over de richel heen het bassin in. Ze dook kopje onder om eens goed water te halen, en dook weer op, steunend op haar armen en nieuwsgierig naar haar nieuwe vondst. Leefde dit wezen, of was het dood? Of sliep het alleen maar in het vreemde omhulsel? Plotseling voelde ze hoe twee sterke handen haar enkels omklemden. Ze plofte met haar gezicht terug in het water en werd in een snelle beweging teruggetrokken, waarbij haar kreet uitdoofde toen haar hoofd hard tegen de gladde richel sloeg… |
|||||
|