| |||||
„…en dus besloot ik dat het niet in het belang van het welzijn van prinses Lidhia zou zijn om haar dagboek in de handen van heer Murox te laten vallen,” verzuchtte Kirja. „Ik… kan me voorstellen dat het een verkeerde beslissing was. Vergeef me er alstublieft voor.” Ze keek afwachtend naar de koningin, maar die reageerde niet, dus vervolgde ze: „Ik ging terug naar de slaapkamer van de prinses en nam het dagboek, dat ik in alsad verpakte, waarop ik het paleis via de poort verliet. Thuis, bij mijn ouders in de grot, ontdekte ik echter dat het boek dat ik van het nachtkastje had genomen niet het dagboek, maar een nog onbeschreven boek was.” „Je wilde het dus tòch inzien,” onderbrak Quevéra haar. Kirja schudde haar hoofd en verdedigde zich met: „Ik kreeg argwaan toen ik zag dat de omslag er te nieuw uitzag voor het dagboek van prinses Lidhia.” „Hm,” reageerde de koningin. „Ga verder.” Kirja knikte en hakkelde: „Op dat moment… nou ja… ik realiseerde me toen dat mijn actie zinloos was geweest: het èchte dagboek moest nog ergens in het paleis zijn…” „Huh?” reageerde Tirashya. Kirja vervolgde: „…maar ik realiseerde me dat ik mijn verhaal niet met bewijs zou kunnen ondersteunen. Ik raakte in paniek en meende dat mijn leven geen zin meer had: er zou naar mij gezocht worden, maar wie zou mij geloven?” De koningin bleef bevestigend stil. Kirja slikte eens moeilijk en zei: „Ik zwom naar de Grote Diepte, in de hoop dat het Wezen van de Diepte mij zou opslokken. Maar daar… iemand was mij daar vóór. Ik was er getuige van hoe iemand anders zich aan het Wezen aanbood.” Kirja viel opnieuw stil bij de afschuwelijke herinnering. Tirashya legde zwijgend een hand op een schouder van het kamermeisje. Kirja’s waterhaling schokte even bij haar aanloop naar het vervolg: „Ik… kon dat niet. ’k Sloot mijn pantser en liet me naar de bodem zinken, vlakbij de rand van de afgrond, waar ik een tijd lang angstig bleef liggen. Pas de volgende dag ben ik van die plaats weggevlucht.” Ze sloot haar ogen even bij de herinneringen die haar verhaal aanspoorden: „Vastbesloten als ik was om uit de buurt van de steden te blijven, trok ik nog een dagreis verder bij Liliaño vandaan. Tegen de tijd van de avondschemering nam ik me voor om opnieuw de nacht in gesloten toestand door te brengen in een beschutte plek op de bodem, die daar nogal grillig was…” Voorzichtig daalde Kirja af in een al grotendeels in het schemerdonker rustende vallei tussen twee hoge, zwarte rotsformaties die de grijze waterspiegel boven haar doorkliefden. Nietig voelde ze zich — eenzaam en klein tussen de enorme, onregelmatige schaduwvormen van koraal en rotsen. Een vreemde, beklemmende sfeer doordrong haar omgeving en een enkele maal meende de ontheemde waterlinge de schaduw van een haai te onderscheiden: de bodem bestond hier voor het grootste deel uit geribbeld, wit zand, waartegen alles wat donkerder was duidelijk afstak. Meter na meter daalde ze af, in de richting van een bleekgroene schim die aan de voet van de meest zuidelijke massieve uitloper groeide: een bescheiden veld waterplanten dat zich met lange slierten van bladeren in een licht wuivende dans naar de oppervlakte uitstrekte. Omzichtig waagde het meisje zich tussen de planten, beducht op andere levensvormen die dit golvende gordijn tot hun schuilplaats voor de komende nacht hadden verheven. Voor hetzelfde aantal ruilstenen verstoorde ze het territorium van een minder vreedzaam ingestelde familie waterbewoners… Een kleine school glinstervisjes stoof gealarmeerd weg, om direct daarna nieuwsgierig terug te keren en zich uitgebreid met Kirja’s donkere haar bezig te gaan houden. Dat bekende element bracht meer dan wat dan ook de grimmige realiteit van haar huidige situatie onder haar aandacht… Loom keek een middelgrote zeeschildpad, die voor zichzelf een kleine open plek tussen de zachte linten gecreëerd had, haar even aan. Het dier besloot toen blijkbaar dat deze nieuwkomer geen verdere aandacht waard was, want het trok zich in een vloeiende beweging terug in zijn schulp en liet Kirja met rust, die overigens van haar kant hetzelfde van plan was. Over de zandbodem scharrelden tussen de wortelstengels verschillende heremietkreeftjes met tweedehands slakkenhuisjes rond. Nog even lag het watermeisje op haar rug naar de zilveren onrust boven zich te kijken, waar onophoudelijk golven tegen de steile kust te pletter sloegen. Het constante geruis maakte haar slaperig; ze besloot haar pantser alvast te sluiten. Niet lang daarna viel de duisternis in, onopgemerkt door de uitgeputte waterlinge: ze sliep als een zeeanemoon. Een geluid maakte haar wakker — ze wist niet hoeveel later het was. Maar het aanhoudende ruisen van de branding hoog boven haar klonk anders. Stiller. Haar hart klopte wild in haar borstkas en versterkte het vage gevoel van dreigend gevaar waarvan ze ineens doordrongen was. Wat had ze gehoord!? Ze klikte de pantserplaten rond haar hoofd voorzichtig los, maar hield ze op hun plek. Door de ontstane gleuven kon het geluid van het omringende water haar schelp beter binnendringen. Even wachtte ze gespannen af. Een straal bleek nachtlicht viel door de kier voor haar gezicht en vertelde haar dat ze al geruime tijd geslapen moest hebben. Daar was het weer! Een geluid alsof er iets brak… Misschien had het met de akoestiek tussen de rotswanden te maken dat het zo luid klonk — en vanuit alle richtingen leek te komen… Nu vouwde ze haar pantser geruisloos open om zich traag met haar benen af te zetten op het vaste zand. De begroeiing was ongeveer vier meter hoog om haar heen, en al gauw hield ze stil, met haar hoofd net boven de toppen van haar natuurlijke schuilplaats. Wat ze bij het koele maanlicht zien kon, deed haar verkillen… |
|||||
|