| |||||
„TOENAK!!!” brulde Silvaeo uit alle macht. „MAGISTER!!!” gilde Lidhia zo hard ze kon, en ze voegde daar een luid „Auw!” aan toe vanwege de heftige beweging die ze in haar schrik gemaakt had. Tegelijk met de generaal doken zij en haar vader voorover boven de verraderlijke opening om te zien of ze iets konden zien wat hen troost kon bieden. Maar beneden de dwarsliggende stenen was vanaf hun hoogte slechts duisternis te zien. „Ik hóór niets meer,” fluisterde Lidhia trillend. Silvaeo dook voorover in de kuil, en probeerde zijn luminescentie tot voorbij de obstakels te laten schijnen. Hij keerde onverrichter zake terug naar de mijngang. Zijn gezicht stond triest, al klonk zijn stem grimmig toen hij zei: „Ik weiger de hoop op te geven. We kunnen niet bij hem komen, nu, maar we moeten het zo gauw prins Rehinor en heer Murox terugkomen proberen.” „Ik pas daar wel doorheen volgens mij,” waagde Lidhia haar gedachte van dat moment uit te spreken. „In ieder geval zal ik verder komen dan wie dan ook hier.” Silvaeo aarzelde even, maar schudde zijn hoofd en antwoordde ferm: „Nee. Zelfs al zou je er doorheen kunnen, Lidhia, dan nòg zou het te riskant zijn. Ik wil jou niet óók kwijtraken.” „Ja maar,” begon Lidhia tegen te sputteren terwijl Ishtaran zwijgend haar verband controleerde en het opnieuw begon te plaatsen. „Ik zei ‘nee’, Lidhia.” Lidhia bond in, al was ze het er niet mee eens. Ze wierp een blik op de generaal, die haar nadenkend aanstaarde. Met een hulpeloos gebaar bracht ze hem in beweging. Een paar tellen later was het Silvaeo die vroeg: „Waarom kijkt u mij zo aan, generaal Korfos? Wilde u iets zeggen?” Hij klonk strenger dan anders, maar Lidhia begreep wel dat dat door de zorgen om zijn beste vriend kwam. De generaal schraapte zijn keel eens en zei toen: „Het is mijn mening dat de prinses wel een goed punt heeft, Sire. Wij kunnen geen van allen langs die rotsen komen, behalve zij. En mocht de magister nog in leven zijn maar onze directe hulp nodig hebben, dan is er op dit moment niemand die dat beter kan vaststellen dan de prinses.” Silvaeo keek hem lang aan en mopperde goedmoedig: „Wat een raadgevers heb ik toch… Raden mij aan mijn eigen dochter een gevaarlijke situatie in te sturen… Wat vind ú ervan, medica?” Ishtaran schrok zichtbaar van de directe vraag. Ze zei na een lange aarzeling: „Als ik met úw vliezen zwom, zou ik er denk ik ook niet enthousiast over zijn. Maar vanuit het oogpunt van de prinses moet ik toegeven dat het de enige mogelijkheid lijkt te zijn die we hebben om van ons aller vriend vast te stellen hoe hij het maakt…” Silvaeo sloot zijn ogen en schudde zijn hoofd met een wrange glimlach: „Ik had het kunnen weten.” Hij keek op — mompelde tegen niemand in het bijzonder: „Wat zou ik ervoor over hebben om Quevéra hier nu bij ons te hebben — of anders Tirashya…” „Huh?” reageerde Lidhia verbaasd verontwaardigd. „Zou u Mamma of Tirsch dan wèl naar beneden laten gaan?” Silvaeo schudde zijn hoofd en antwoordde: „Nee. Maar dat zou ook niet nodig zijn. Voor nu: Lidhia, ga je gang, maar wees uiterst voorzichtig en raak de wanden en de obstakels niet aan. Als je wèl iets aanraakt kan dat je je leven kosten, begrijp je dat goed?” Lidhia knikte direct, zowel opgelucht als opgewonden. Het moment voelde ‘plechtig’ aan. Haar vader vervolgde zijn instructies: „Zodra je iets aanraakt, stop je je bewegingen direct. Kom dan heel voorzichtig achteruit terug.” „Ja, Pappa,” antwoordde Lidhia, die intussen al klaarzwom om de kuil in te duiken. „Lidhia, houd je er in je zwemmen rekening mee dat je je verbonden pantserplaten niet kunt gebruiken?” herinnerde de medica haar aan haar tijdelijke handicap. „Ja, medica,” knikte Lidhia. „Goed, meisje, ga maar — maar kijk uit,” bromde Silvaeo. Even aarzelde hij, maar toch voegde hij eraan toe: „Ik houd van jou.” „Oh Pappa…,” verzuchtte Lidhia en ze gaf hem een omhelzing voordat ze haar benen omhoog sloeg om zichzelf langzaam, met haar gezicht naar beneden, te laten zinken… |
|||||
|