| |||||
Haar rechterwijsvinger gleed langzaam en aandachtig over de enige open plek die het stuk hout vrijgaf. Met haar linkerhand kantelde ze het voorzichtig bij haar eigen lichtschijnsel, in de hoop een meer onthullende schaduwwerking te veroorzaken. Lidhia was er nog niet helemaal zeker van omdat het hout behoorlijk versleten was, maar ze meende een bekende vorm te herkennen in een lichte groef die het harde oppervlak nauwelijks merkbaar tekende. Een letter van Gabriëlles alfabet. Een letter die ook eenmaal op de gevelsteen voorkwam. Ze wist de naam van het letterteken niet meer, maar deze letter had een harde, duidelijke klank. En hij deed haar vaag aan een zeepaardje denken. „Wat heb je daar, Lidhia?” vroeg haar vader, die naar haar toe kwam zwemmen. „Een stuk hout, Pappa,” antwoordde zij. „Net als het materiaal waar de kist van was gemaakt. Maar dit is een losse plank, en ik vermoed dat er een letter op staat — misschien wel een heel woord, al zijn de eerste letters overgroeid.” Ze toonde haar vondst aan Silvaeo, die vol belangstelling naar de dunne gekromde lijn keek, die Lidhia aanwees. „Ik weet het niet, meisje,” bromde hij. „Dat kan ook een natuurlijke vorm zijn. Het is maar zo ondiep!” „Maar wie weet hoe lang het hier al onder water in het bodemzand ligt, Pappa,” voerde de prinses aan. Haar vader keek nog eens geringschattend naar de plank. Lidhia vervolgde: „Het zou toch kùnnen? Ik wil het in ieder geval eens aan Gabriëlle laten zien. Eens horen wat zij ervan vindt.” Haar vader glimlachte vermoeid en gaf toe: „Doe dat maar, Lidhia.” Lidhia hield het stuk hout bij zich terwijl de groep langzaam verder zwom. Gang na gang kruiste hun koers, maar alle liepen ze dood. Na een tijdje voegde prins Rehinor zich halverwege de groep waterlingen bij Silvaeo en begon: „Vader, bent u niet bang dat ze het allemaal verzint?” Silvaeo keek hem aan en vroeg: „Wat bedoel je, Rehinor?” „Nou, het feit dat luchtlingen bestáán hoeft nog niet meteen te betekenen dat Lidhia ook contact met hen heeft!” „Ga verder,” zei Silvaeo, terwijl hij zelf de daad bij het woord voegde en doorzwom. „Wat ik wil zeggen is dit: is er niet een grote kans dat we met ons allen achter verzonnen aanwijzingen aan zwemmen? Ik bedoel, de tekst op die gevelsteen — daar heb ik wat moeite mee. En dan nu weer een plank waarop ze een letter meent te zien. Ze houdt ons allemaal mooi voor haar reuzenoester gespannen, op deze manier.” Silvaeo bleef even stil. Toen bromde hij: „Misschien.” Rehinor knikte goedkeurend. „Misschien ook niet,” ging zijn vader verder. Rehinor keek weg en zei: „Vader, we kennen Lidhia allemaal als een dromerig meisje. Ik heb geen zin om achter een fantasie aan te trappelen. En zo langzamerhand begint die Gabriëlle haar hele leven te beheersen! Wie weet of het niet een kwade macht is die haar gebruiken wil om ons allemaal in een val te lokken!” Silvaeo keek zijn oudste ernstig aan, dacht even na, ging niet direct op die laatste opmerking in maar zei: „Of Lidhia die verhalen over luchtlingen en hun teksten en gewoonten verzint of niet, dat zou niets veranderen aan het onderzoek dat wij hier uitvoeren. En daarbij: het zou al helemáál niets aan de Geschriften veranderen.” Nu was het Rehinors beurt om stil te blijven, maar op dat moment klonk een gil van ergens uit de voorste gelederen, die alle aandacht voor zich opeiste. |
|||||
|