| |||||
Naar koninklijke maatstaven was de vroege lunch die inderhaast klaargemaakt werd ‘eenvoudig’ te noemen, al stoorde niemand zich daaraan. Vanaf haar plaats aan het zwemmend buffet zag Lidhia hoe haar vader met magister Toenak, medica Ishtaran en generaal Korfos overlegde. Haar vader wenkte Murox, die zich direct bij hen voegde. „Waar praten ze over, denk je?” vroeg Tirashya haar, terwijl ze bezig was een smakelijk klaargemaakte kreeft een poot uit te draaien. Lidhia haalde haar schouders op, ving handig een schelpdiertje dat als een vlinder fladderend door het water probeerde te ontsnappen, en antwoordde: „Ik weet het niet, maar ik denk dat ze plannen maken voor het vervolg van de vergadering.” Het diertje verdween in haar mond; de dubbele schelp in een vergaarbakje, dat uit een grotere schelp vervaardigd was. „Vraag me alleen af waarom pappa die Murox erbij gehaald heeft.” De naam van de wetenschapper werd niet bepaald vriendelijk uitgesproken. Tirashya keek op van haar kreeft. Samen zagen ze Murox knikken, waarop hij iets zei en terugzwom naar zijn plek aan de tafel. Nu wenkte Silvaeo Lidhia die, na met gebaren te hebben vastgesteld dat het ècht om háár ging en niet om Tirashya, naar de wachtende volwassenen zwom onder grote belangstelling van haar zusje, dat nu afwezig met de losse kreeftenschaar zat te spelen. „Lidhia,” begon haar vader direct. „Heeft dat luchtmeisje met wie je in contact bent — Gabriëlle? —” Lidhia knikte bevestigend, waarop Silvaeo vervolgde: „Heeft Gabriëlle verder nog reactie gegeven op wat dan ook wat we in de gangen gevonden hebben? Elk kleinste detail, elk stukje kennis kan van groot belang zijn.” Lidhia fronste, terwijl ze bedacht hoe prettig het was dat de volwassenen haar nu tenminste serieus namen met betrekking tot Gabriëlle. „Alleen dat ze heel benieuwd is naar wat er in de kist zit, volgens mij…,” herinnerde ze zich. „De kist?” vroeg haar vader. „De grote zware namaakschelp,” verduidelijkte Lidhia. „Gabriëlle zei dat het een ‘kist’ was, en dat er misschien waardevolle spullen in zouden kunnen zitten.” Nu kwamen herinneringen aan het moment dat Gabriëlle naar bed ging vanaf het oppervlak naar beneden zinken: „O, en de lange witte schelpen zijn ‘pijpen’. Die worden gebruikt bij een of andere aparte luchtactiviteit die ik niet helemaal begrijp. Maar dat is alles wat ik verder nog weet. Een aantal van de dingen die we in die mijngang gevonden hebben, zijn in ieder geval uit de luchtwereld afkomstig.” „Wat niet hoeft te betekenen dat dat voor àl die zaken geldt,” concludeerde haar vader. Lidhia knikte en vroeg: „Gaan we vandaag wéér naar beneden?” Langzaam knikte Silvaeo, waarop hij antwoordde: „We zullen wel moeten. Er zijn nog te veel vragen die om een antwoord roepen. Ik wil niet hebben dat er illegale praktijken binnen of onder dit paleis plaatsvinden. Ik wil weten wat het is dat daar uitgevoerd wordt, ik ben van plan de waterlingen te pakken te krijgen die daarvoor verantwoordelijk zijn en ik wil weten hoe het met dat gangenstelsel zit om de waarheid over Grecadec onder water te krijgen.” Met een glimlach voegde hij eraan toe: „Dank je voor je toevoegingen, Lidhia.” Lidhia knikte en zwom terug naar de tafel, waar Tirashya een conversatie met Hagiysh, de kamerheer bleek te hebben aangeknoopt, die bij haar zwom. Het eerste wat Lidhia verstond was een vraag van Tirashya: „…maar u hebt zèlf gezegd dat u liever niet weer naar beneden gaat omdat u een nare ervaring hebt gehad. Waarom moedigt u mij dan aan om juist wèl weer naar beneden te gaan?” De kamerheer bloosde — Lidhia vroeg zich af of dat kwam doordat zij er juist weer bij kwam zwemmen en het duidelijk was dat zij Tirashya’s vraag verstaan moest hebben. Hagiysh antwoordde: „Hoogheid, u bent een dappere prinses. Ik ben een kamerheer met een aantal verantwoordelijkheden binnen dit paleis, en daar ben ik trots op. Maar ik zal er geen geheim van maken dat ik mijzelf niet als een dapper persoon beschouw. Dat ben ik nooit geweest. Maar als u, een dappere jonge prinses, uw moed in uw zwemvliezen laat zinken — dat zou zo ontzettend jammer zijn. Ik zou het verschrikkelijk vinden om die moed die u in uw hart draagt, verloren te zien gaan terwijl u uw angst kunt overwinnen.” „Maar waarom gaat u dan niet mee naar beneden? U kunt uw angst toch óók overwinnen?” hield Tirashya vol. Hagiysh schudde beleefd maar beslist zijn hoofd en zei: „Aan mij heeft niemand veel, daar beneden. Maar ú hebt reeds hèldendaden verricht bij de bevrijding van magister Toenak! Denkt u zich eens in op welk een grote wijze u dit koninkrijk in de toekomst nog met uw moed van dienst zou kunnen zijn! Ik ben bang dat ik daar wat te oud voor ben…” Tirashya verwerkte dat even, maar zei toen met haar gebruikelijke directheid: „Dat laatste vind ik onzin, kamerheer. Want u zou ook nog grote dingen voor het koninkrijk kunnen betekenen.” „Maar u hebt straks waarschijnlijk een kans om uw angst te overwinnen. Een kans met vertrouwde, dappere mannen om u heen. Ik heb mijn taken in het paleis uit te voeren, daarvan kan ik mij nu niet losmaken.” „Wacht,” ontdekte Tirashya helder. „Ik zal pappa vragen of u mee mag, vanmiddag!” „Dat zal ècht niet nodig zijn, hoogheid,” reageerde Hagiysh gehaast. Lidhia keek intussen verbaasd naar haar zusje en vroeg: „Hoe weet jij dat we vanmiddag weer naar beneden gaan, Tirashya?” „Eenvoudig toch?” vroeg Tirashya, met gespiegelde verbazing. „Pappa wil die raadsels opgelost hebben en die waterling met die paarse lumi vangen. En ook magister Toenak wil graag de raadsels van de gangen oplossen. Jullie zullen straks dus wel weer gaan.” „Prinses Tirashya, ik ben echt van mening dat u beter het woordje ‘wij’ zou kunnen gebruiken, met uw welnemen,” vond Hagiysh. „Ik ben mij ervan bewust dat ik niet in een positie verkeer om u enig advies te geven, maar…” Hagiysh aarzelde. „Wat zou uw advies zijn?” vroeg Tirashya met een zachte glimlach naar de vertrouwde kamerheer. Ze zat nog steeds klaar om haar vader te verzoeken de kamerheer mee te laten gaan. „Toen ik jong was heeft een angstaanval mij ernstig aangegrepen. Ik heb die angst nooit durven bestrijden. Als ik u advies zou mogen geven, zou dat gebaseerd zijn op mijn eigen levenservaring: laat uw angsten u niet overwinnen, maar overwin uw angsten. Slag voor slag.” „Tirsch, ik denk dat hij gelijk heeft,” zei Lidhia zacht. Tirashya keek worstelend weg naar de toegetakelde kreeft en mompelde: „Misschien…” Opeens een ondeugende flikkering in haar ogen, die Lidhia niet ontging. Met een brede glimlach zei Tirashya: „Kamerheer Hagiysh, ik ben bereid om mee te gaan — als u óók meegaat.” |
|||||
|