| |||||
Ishtaran zwom terug naar haar zitplaats terwijl magister Toenak de gevelsteen opnieuw van de bodem oppakte en zijn plek op het podium weer opzocht. „Prinses Lidhia was tijdens het eerder deze ochtend genoten morgenmaal zo vriendelijk ons in haar ongebreidelde enthousiasme deelgenoot te maken van het bestaan van kennis die ze tijdens haar afgelopen nachtrust heeft opgedaan,” stuurde hij de gedachten van de aanwezigen. Het meisje keek naar hem op en was zelf verbaasd over het feit dat ze, hoewel ze eerder vreselijk tegen dit moment had opgezien, in verhouding rustig naar haar leermeester knikte. Ze gloeide echter wel bij de herinnering. Toenak vervolgde: „Wellicht wilt u ons nu ook inwijden in de wetenschap van de eigenlijke betekenis van de tekst op deze steen.” Opnieuw knikte Lidhia. Ze zwom op en draaide zich naar de groep. Blozend zei ze: „Gabriëlle, het luchtmeisje waarmee ik meeleef in mijn slaap, heeft na de vondst van de gevelsteen onderzoek gedaan naar de tekst die erop staat. Een gevelsteen is een stenen plaat die in de wand van een woning wordt geplaatst. Meestal is er een tekst in gebeiteld. Er zijn ook gevelstenen met een afbeelding in reliëf. Deze gevelsteen is in Gabriëlles taal: het Nederlands. De tekst in de vorm die wij hier op de steen zien is wel een oude vorm van die taal: ongeveer vierhonderd jaar oud. Er is een stad in haar land, Oudewater in Nederland, waar een gevelsteen met exact dezelfde tekst voorkomt, en op die steen staat een jaartal. Onze steen hier draagt geen datum, maar Gabriëlle denkt dat hij ongeveer even oud is vanwege de tekst.” „Wacht even,” onderbrak Rehinor haar. „Woont die Gabriëlle in die stad Oudewater? Want hoe kan ze dat anders zo snel hebben achterhaald? Dat is wel héél toevallig, Lidhia!” Lidhia glimlachte even en antwoordde toen: „Gabriëlle woont in een andere stad. Maar de luchtmensen hebben een heel bijzondere technologie ontwikkeld: computers. Ik weet er het fijne niet van, maar ik weet wel dat je met een computer heel eenvoudig toegang kunt krijgen tot een — voor zover ik het heb kunnen zien oneindige — bibliotheek aan informatie. Het is een scherm en een bord met een aantal steentjes waarop karaktertekens staan afgebeeld. Op het scherm worden beelden en tekst afgebeeld, en door de karakterstenen in te drukken kan men de computer in de bibliotheek laten zoeken. Dit gaat zo ontzettend snel, dat ik het ècht niet begrijp. Wat ik wèl weet, is dat ik er zeker van ben dat magister Toenak” — hier aarzelde ze even maar ze besloot haar spontane gedachte ten uitvoer te brengen — „en heer Murox hun hart zouden kunnen ophalen bij het zien van een dergelijke schat aan informatie.” Lidhia ontspande zich bij het zien van de glimlach op Murox’ gezicht. Ze hoefde niet opzij te kijken naar de magister: het fijne lachje van haar oude vriend vertelde haar al dat haar grapje goed was gevallen. En ze voelde wel aan dat haar poging om het ijs tussen haar en Murox te breken bij de magister in goede bodem zonk. Ze voelde haar moed rijzen nu ze eenmaal voor de groep zwom: haar twijfel aan het vertrouwen van haar toehoorders werd weggedrukt door een groeiend zelfvertrouwen. Ze wist waar ze het over had, ze wist wat ze zou gaan zeggen en ze wist dat ze niet aan zichzelf hoefde te twijfelen. Het feit dat het bestaan van luchtmensen uit een totaal onverwachte hoek bevestigd was, veranderde niet alleen haar kijk op zichzelf en de situatie, maar ook haar kijk op hoe anderen naar háár keken. De meest recente opmerking van Rehinor pikte ze dan ook niet meer op als kritiek, maar als een oprechte vraag — en dat maakte een groot verschil uit in haar denkwereld… Ze vervolgde kalm haar uitleg: „De tekst op de steen kan ik niet goed uitspreken in het Nederlands. Vertaald staat er ongeveer: ‘Als het de Almachtige behaagt, kan men beter worden benijd dan beklaagd.’ Een vreemde tekst, …” Lidhia keek even vreemd op bij het algemeen gegrinnik dat gedempt door de zaal trok. „Een tekst waar weinig op aan te merken valt,” grijnsde generaal Korfos. „Ik wilde wel dat ik die bedacht had!” Nu lachte men hardop — ook Lidhia deed daaraan mee, maar ze werd al snel weer serieus toen de magister opmerkte: „Wat men ook inhoudelijk van die tekst mag denken, feit is dat de luchtmensen — tenminste, sommigen — bekend waren en misschien zijn met de Almachtige.” Die opmerking bracht de waterlingen weer tot stilte. Lidhia knikte en vulde de magister aan met: „Dat klopt, magister. Zij noemen de Almachtige ‘God’. En wat betreft dat ‘waren’ of ‘zijn’: Gabriëlle heeft haar relatie met de Almachtige nog maar pas hernieuwd, naar aanleiding van wat ze gehoord en gezien had van een luchtmeisje dat Rosa heet.” „Zei je nu dat die Gabriëlle een relatie met de Almachtige heeft?” vroeg Lidhia’s moeder met een duidelijk nadenkende blik in haar ogen. |
|||||
|