| |||||
„Hè!?” riep Tirashya vragend. „Apart!” Lidhia kon haar ogen niet geloven. Haar ogen wilden niet loskomen van de vijf behoorlijk gedetailleerde wetenschappelijke tekeningen — van voren, van achteren, van boven, van onderen en van opzij — van een naakt luchtmeisje! Met enkele uiterst dunne lijntjes waren de randen van een bijzonder eenvoudig jurkje aangegeven, dat Gabriëlle waarschijnlijk eerder als ‘een nachthemd’ zou omschrijven. „Een luchtmeisje! Zo ziet Gabriëlle eruit!” wist Lidhia niet zonder emotie uit te brengen. „Dit is een luchtmeisje!” „Wat!?” reageerde Rehinor door het plotselinge gemompel van de andere volwassenen. Intussen zei Lidhia: „Alleen het haar is anders: Gabriëlle heeft krullen in het haar. Ambers haar lijkt hierop — dat is steil, net als het onze. Het getekende omhulsel lijkt mij een nachtgewaad. Gabriëlle draagt ’s nachts ook zoiets, maar overdag is haar omhulling veel uitgebreider. Heel anders…” Nu pas lukte het haar om haar blik op te heffen naar de magister, die haar met een zachte glimlach stond aan te kijken. „Hoe… hoe komt u hieraan?” Toenak gaf niet direct antwoord, en bleef respectvol stil toen de koning het woord nam: „Lidhia, mogen wij die tekening ook eens bekijken?” Lidhia gaf, om haar ingezwachtelde rug te sparen, het vel yithri aan haar zusje, die het voorzichtig naar achteren doorgaf. Zij zelf richtte haar nieuwsgierige blik op de magister terwijl achter haar de overige volwassenen zich over het in hun ogen wonderlijke lijnenspel bogen. Toenak legde kort zijn hand op Lidhia’s schouder en knikte haar bemoedigend toe. Daarop zwom hij naar het boek, dat achter hem op de bodem lag te wachten, en pakte het op. Zodra hij weer in een waardige positie zweefde, hernam hij het woord, waarbij hij er duidelijk op vertrouwde dat het geluid van zijn stem de gemoederen wel weer tot bedaren zou brengen. Dat lukte zonder enige moeite. „In mijn hand houd ik het vijfde deel van de kronieken van ons geliefde waterrijk Liliaño — dat is te zeggen, het vijfde deel in welke de regering van zijne koninklijke hoogheid Dachitroh opgetekend is. Prinses Lidhia heeft mij tijdens de afgelopen dagen het een en ander verteld van haar ervaringen, en deze verslagen herinnerden mij, hoewel te laat naar mijn niet in het bijzonder bescheiden mening, aan een hierin verwoord verslag dat door de voorbijgaande jaren en de omringende gebeurtenissen naar de achterste regionen van mijn geheugen geschoven was. Zoals de meesten van u weten ben ik op de hoogte van de meeste werken die de overvloedige inhoud vormen van de koninklijke bibliotheek. Men meent, naar ik vernomen heb, dat mijn bejaarde geheugen een letterlijke weergave van de inhoud van al die werken bevat. Hoewel ik toegeef dat ik ben gezegend met een ruime hoeveelheid kennis, is die specifieke bewering eerder mythisch dan realistisch van aard.” Het viel Lidhia op dat de magister tijdens de korte stilte die hij op die woorden liet volgen verlegen leek te kijken. Maar dat duurde maar even, voor hij weer zelfverzekerd verderging met: „Hoewel velen van u mij slechts gekend hebben in mijn hoedanigheid als hofmagister, is mijn loopbaan aan dit hof van een meer veelzijdig kleurenpalet geweest dan de functie die ik hier de afgelopen dertig jaar bekleed heb. Tijdens de begindagen van mijn dienstbaarheid vervulde ik de taak van hofschrijver. Tot zover mijn persoonlijke geschiedenis, voor zover deze relevant is met betrekking tot het volgende. Vergun mij u allen een bepaalde passage uit dit omvangrijke werk voor te lezen.” Lidhia keek naar hem op, en hoopte dat hij haar nog even zou aankijken. Daarin werd ze echter teleurgesteld. Het bleef afwachtend stil in het ruime vertrek, terwijl de magister met enkele voorzichtige bewegingen de gewenste bladzijde opzocht. Over haar schouder werd de tekening aan haar teruggegeven. Ze nam het doek zonder om te kijken aan. Toenak schraapte zijn keel en nam een diepe teug water om te beginnen. |
|||||
|