| |||||
Lidhia kon wel in de bodem wegzinken, zo dom voelde ze zich om haar enthousiaste uitspraak. Wat zou Murox nu wel niet van haar denken!? En Gabriëlle? En magister Toenak? Die zou vast vinden dat dit niet de beste manier was om Murox ervan te overtuigen dat zij géén mentale aandoening had — en zij was er zelf nog niet van overtuigd dat hij niets met de eerdere ontvoering van de magister te maken had… De magister was de eerste die, na enkele intense seconden van gespannen stilte, het woord nam — ook al sprak hij niet haar aan, maar de geleerde gast: „Heer Murox, vergeeft u mij mijn vrijmoedigheid in het uitspreken van een uitnodiging aan uw adres om hedenmorgen de van koningswege belegde bijzondere vergadering als mijn speciale eregast bij te wonen.” Tijdens deze woorden had hij Murox met etiquettaire beleefdheid aangekeken. Lidhia schrok; ook haar vader keek verrast op. Toenak kreeg het voor elkaar om hen beiden in een flits een blik toe te werpen waaruit ondubbelzinnig een beroep op hun vertrouwen te lezen viel. Lidhia zag hoe haar vader zich ontspande, maar haar eigen hart bleef even hard bonzen als daarvoor, vooral toen Murox — duidelijk niet minder verbaasd dan Lidhia zelf — de uitnodiging beleefd vriendelijk aanvaardde. Lidhia had even tijd nodig om bij te komen van de ervaring — tijd, die haar moeder haar gaf door op haar onnavolgbare wijze het gesprek tactvol op een ander onderwerp te brengen. Naast elkaar zaten ze weer, de zusjes Lidhia en Tirashya. Lidhia vond het nog steeds moeilijk zich te ontspannen na de scène die ze zelf aan het ontbijt veroorzaakt had. Ze had de magister niet meer gesproken: die had zich direct na het ochtendmaal teruggetrokken voor wat hij zelf omschreef als „enige nog ten laatste te treffen onontkoombare toebereidselen” — ze vroeg zich af wat hij precies aan het doen was. En nu voelde ze de aanwezigheid van Murox als een wolk die haar gedachten stillegde. Ze leken gewoon niet vooruit te komen… Om haar heen praatten de meeste volwassenen zachtjes met elkaar: generaal Korfos en haar vader overlegden zachtjes, terwijl Murox een zo te horen wetenschappelijke conversatie voerde met haar moeder en medica Ishtaran. Een van de soldaten maakte blijkbaar een grapje naar zijn collegae, waar ze gedempt om grinnikten. Alleen kamerheer Hagiysh stond zwijgend in zijn dienstbare houding schuin achter haar vader om op een wenk van zijn hand in actie te komen. Lidhia boog zich over naar haar zusje en fluisterde: „Ik vraag me af waar hij blijft.” Tirashya leunde iets naar haar over maar bleef strak voor zich uit kijken terwijl ze terugfluisterde: „Hij komt eraan.” Verbaasd keek Lidhia haar aan: „Hoe weet je dat?” „Hij is op de gang,” antwoordde Tirashya, en inderdaad, op die woorden kwam de magister rustig de ruimte binnenzwemmen met een rechthoekig, in alsad verpakt pakketje onder de arm. Ook had hij enkele beschreven vellen yithri en een dik, oud boek bij zich. Lidhia herhaalde haar verbaasde blik richting Tirashya en verlengde die toen Tirashya fluisterde: „Steen.” „Wat bedoel je, ‘steen’?” „Dat pakketje,” knikte Tirashya. „Zit steen in.” „Hoe…,” begon Lidhia te vragen, maar op dat moment nam de magister het woord: „Met dank voor het geduld dat u allen hebt opgebracht om mijn persoon hier te blijven verwachten bied ik u mijn verontschuldigingen aan voor mijn niet bijzonder op tijd zijnde aanwezigheid alhier.” Hij legde het pakketje dat ieders aandacht trok voorzichtig op de bodem met het boek en de paperassen ernaast, en vervolgde: „Heer Murox, de uitnodiging die ik aan uw persoon deed toekomen tijdens het ochtendbuffet had een speciale reden, om welke het mij verheugt u hier inderdaad aan te treffen in dit uitmuntende gezelschap.” Toenak schonk Lidhia een vermoeide maar liefdevolle glimlach, en zei: „Wij allen zijn vertrouwd met de situatie die onze majesteitelijke hoogheden de koning en de koningin ertoe drong uw expertise te hulp te roepen: de verontrustend onrustige nachtrust van ons aller geliefde prinses Lidhia.” Lidhia zat stil, zich ervan bewust dat haar houding haar gedachten en gevoelens niet kon verbergen: Waar wil hij naartoe? Ik wil niet in het middelpunt van de belangstelling staan! Wat gaat hij doen? Haar hart bonsde in haar borstkas, ze had het warm en koud tegelijk terwijl ze onbewust het bewegingloze pakketje imiteerde waar ze naar staarde. Ze voelde hoe een hand de hare troostend vastpakte. Tirsch, schoot het door haar heen. Lieve Tirsch. Intussen zette de magister zijn introductie voort: „Aangezien het zonder enige twijfel ons aller meest hartelijke wens is de prinses nog talloze jaren in gelukkige alsmede gezonde toestand in ons midden te mogen koesteren, is het mij wenselijk gebleken dat u, heer Murox, van de laatste ontwikkelingen en de resultaten van enige literaire onderzoeking door mijn persoon op de hoogte gesteld wordt. Ziedaar mijn achtergrond voor de uitnodiging die u hedenmorgen in deze zaal heeft gebracht.” Lidhia voelde hoe haar zusje even omkeek — waarschijnlijk naar Murox of hun ouders. Ze waagde een korte blik opzij, zonder haar hoofd te bewegen. Tirashya’s gezicht droeg een zachte glimlach… Weerspiegelde die een blik van verstandhouding tussen haar en hun moeder? Of wist Tirashya iets dat zij niet wist? Dat zou niet de eerste keer zijn, kwam de volgende gedachte. De magister draaide zich intussen om en tilde het pakketje van de vloer. Aan zijn bewegingen was duidelijk te zien dat het inderdaad zwaar moest zijn. Hij ontdeed het van de laag alsad waarin het voorwerp verpakt was terwijl hij zei: „Prinses Lidhia bracht vanmorgen tijdens onze ochtendmaaltijd met enig enthousiasme dit voorwerp ter sprake.” Het prinsesje bevroor. Ging hij haar voor het blok zetten!? Ze dacht aan de oester en de zeester, die door Toenak als voorbeeld waren genoemd. Ging hij nu zijn eigen advies negeren!? Ze voelde zich slap worden; ze voelde zich verraden… „De meer recente herkomst van dit stenen tablet zal eenieder in enkele ogenblikken duidelijk worden,” zei Toenak, zo te horen met een glimlach. Lidhia keek strak naar het losgescheurde stuk verpakkingsmateriaal, dat naar de bodem was gezonken. Ze vroeg zich af hoe veel dieper zij nog zou moeten zinken, die dag. Ze verwachtte een rechtstreekse vraag naar de betekenis van de woorden op de steen, en nam zich alvast voor om zonder een woord weg te zwemmen als de magister haar dat zou aandoen. Toenaks stem klonk weer: „In ieder geval heeft prinses Lidhia te kennen gegeven dat zij weet wat de ons onbekende karakters in het reliëf betekenen, en wat de oorspronkelijke herkomst van dit object zal blijken te zijn.” „Luchtlingen,” mompelde een stem, die Lidhia als die van haar broer herkende. Toenak bleef stil. Blijkbaar wierp hij de prins een waarschuwende blik toe, want Rehinor zei nu hardop: „Ik denk niet dat ik de enige aanwezige ben die moeite heeft met idee dat er luchtlingen bestaan — laat zwemmen met de gedachte dat Lidhia contact met hen heeft.” Een kort gemompel van de soldaten, die voor het eerst van dit concept hoorden. Lidhia’s onderlip trilde; direct voelde ze hoe Tirashya’s grip op haar hand zich troostend verstevigde. „Uw veronderstelling klinkt mij volledig begrijpelijk in de oren, hoogheid,” gaf de magister toe. „Met name het tweede gedeelte ervan is een uiting van de koers die mijn eigen gedachten geneigd zijn te volgen.” Lidhia voelde zich alsof ze ineenschrompelde bij die woorden van haar oude vriend, die de gevelsteen weer neerlegde, waarop hij één van de vellen yithri van de stapel pakte (waarbij hij ervoor zorgde dat niemand de beschreven kant zag) en zijn antwoord voortzette door het blad met de onbeschreven kant naar boven aan Lidhia aan te bieden. De prinses pakte het aan en gaf de magister een vragende blik. Toenak maakte een gebaar waaruit zij opmaakte dat ze het moest omdraaien, wat ze dus ook deed. Tirashya keek geïnteresseerd mee. Lidhia’s waterhaling stokte. „Maar… maar…,” stamelde ze perplex. „Hoe kàn dit!?” |
|||||
|