| |||||
Ze gingen weer op weg, dit keer over een meer rotsachtige bodem, stijgend, af en toe klimmend, en dan weer dalend. Zo ging het door tot Melina zei dat ze een kleine grot gevonden had. Hier bleven ze die nacht. Het was maar goed ook, want het begon die nacht te regenen. Ze lagen dicht tegen elkaar aan tegen de kou. Ondanks de kou voelde Levanda zich warm van binnen. Ze had voor het eerst in haar leven een vriendin gevonden. Samen kijken ze naar buiten, de stromende regen in, tot ze in slaap vielen. Na aantal dagen merkte Levanda dat hun etensvoorraad flink verminderd was. Een ze hadden al steeds minder gegeten. Ze aten nu ook de reepjes vlees, en het brood was vrijwel op. Melina vloog om de zoveel tijd van het pad af, om grassen en kruiden te plukken, een kleine aanvulling op hun karig maal. Maar water hadden ze genoeg, en als ze honger hadden dronken ze eerst flink wat water voor ze iets aten. Dankzij Melina’s kruidenkennis wisten ze op de been te blijven. `s Nachts vielen ze uitgeput en hongerig in slaap, en ´s ochtend werden ze hongerig en moe wakker. “Waarom heb ik ooit mijn warm bed verlaten?” vroeg Levanda zich af. De eerste nachten in het bos had ze spierpijn gehad van het slapen op de grond, maar vergeleken met deze harde rotsen was het zachte mos een heerlijk zacht bed geweest. Natuurlijk wist ze waarom ze weg gegaan was. Het was alles wat haar nu nog op de been hield. Het leek alsof ze al maanden hadden gelopen toen Melina weer iets zag: “Levanda, ik zie rook!” Levanda´s hart sprong op. Zou het een huis zijn? Ja, na een paar bochten kwamen ze op een groen weitje met een aantal geiten en een hutje. Ze liepen er naar toe en klopten aan. Een man deed open. Hij was stevig gebouwd, had een volle bos zwart haar. “Wat moet dat hier?” baste hij. “Wat doen jullie hier?” “Onze excuses, mijnheer,”begon Melina. “Maar we zijn op reis, onderweg naar Arlenia, en waren verdwaald in het bos van Ejort. Toen we er eindelijk uitkwamen, waren we in Lodanië. We hebben ruim een week gelopen, met nauwelijks eten. Als u iets heeft voor ons zou dat heel vriendelijk zijn. We kunnen hier een paar dagen blijven en u helpen bij uw werk, zodat we een deel van ons eten kunnen verdienen. We kunnen u ook een zilverstuk aanbieden…” Even leek het dat de man de deur dicht zou gooien, maar toen glimlachte hij, overtuigd van hun goede bedoelingen. “Kom maar binnen, ik wou net gaan eten. Dat zilverstuk mag je houden, maar hulp is zeer welkom.” Ze gingen aan tafel zitten een kregen algauw een warm stuk geitenvlees voor zich gezet. Melina haalden kruiden uit de tas en bood ze de man aan. Die bekeek ze en gooiden ze over het vlees. “Ik ben Janoi, en, zoals jullie al gezien hebben, hoed ik geiten. Dit arme beest vond ik vanochtend, hij was al oud.” Hij knikte naar de geit die op hun bord lag. “Als jullie me morgen ochtend willen helpen met geiten melken zou ik het fijn vinden. Misschien kun je nog wat van die kruiden zoeken? Ik heb er normaal geen tijd voor, maar ik vind het erg lekker.” “Met plezier,”zei Melina. Die avond zaten ze bij het vuur en vertelde Janoi verhalen. Vervolgens vertelde Levanda een verhaal dat ze de minstrelen weleens hoorde, over een ridder die vlak nadat hij een jonkvrouw gered had stierf. Hierna vertelde Janoi weer een vrolijk verhaal. Janoi had slechts één bed, en dus sliepen Levanda en Melina in een klein hooischuurtje. Ze werden al vroeg door Janoi wakker gemaakt voor een ontbijt, brood met kaas. Daarna begon het melken. Janoi deed voor hoe het moest, en Levanda had het al snel onder de knie. Melina wist al hoe het moest, haar moeder had vroeger ook een geit gehad. Vele handen maken licht werk, en ze waren snel klaar. Vervolgens nam Melina Levanda mee om kruiden te zoeken. Ze leerde haar welke kruiden giftig waren, en welke kruiden en grassen je kon eten. Ze hadden er plezier in. De stem van Janoi schalde. Het middageten was klaar. Ze namen de kruiden mee, en ze aten weer brood met kaas, maar dit keer met een glas verse melk. “Ik moet morgen naar beneden, naar het dorp, ik ga met de kar. Ik neem de melk mee, en de volgende dag ga ik weer terug. Als jullie willen kunnen jullie mee. Dan kun je in het dorp weer kijken hoe je verder wilt. Levanda en Melina keken elkaar aan. In koor zeiden ze: “Graag!” Melina ging verder: “Dat zou heel goed uitkomen. |
|||||
|