| |||||
Dus gingen ze de volgende ochtend, na het melken van de geiten met de kar naar het dorp waar Janoi´s ouders woonden. Janoi ruilde de melk tegen andere levensmiddelen, zoals brood en fruit. Melina en Levanda werden aan Janoi´s ouders voorgesteld, beiden grijs, maar nog vol levenslust. Janoi´s oudere broer, Dakkors had een boerderij, en hij zou de volgende dag naar het kleine stadje in het dal vertrekken. Zo konden ze van het hutje van Janoi naar het kleine stadje Nalod. Vanaf daar zouden ze wel weer verder zien. In Nalod aangekomen genoten ze van Dakkors verkoopkunsten. Hij bood zijn waren heel duur aan, zodat iedereen kwam kijken. Vervolgens deed hij de prijs koperstuk voor koperstuk omlaag. Mensen vonden het wel vermakelijk. Dakkors goederen waren van goede kwaliteit, en alle handelaren wilden zijn waren hebben. Dus moest een handelaar op tijd zijn ruil maken, want als hij te lang wachtte kon een ander hem voor zijn, maar als hij te snel was, betaalde hij teveel. Omdat de kopers liever iets te veel betaalden dan dat een ander er met hun buit vandoor ging, verkocht Dakkor zijn waren voor een hoge prijs. Levanda vroeg hem of hij het niet zag als bedrog. “Nee hoor. Ze zijn er zelf bij. Dat ze nou zo een hekel aan elkaar hebben dat ze liever teveel betalen dan dat hun concurrent mijn spullen koopt, nou, daar kan ik niks aan doen.” Levanda lachte. Ze mocht Dakkor wel. Hij leek op Janoi, en hem had ze in een zo korte tijd erg leren waarderen. Ze waren beiden goedlachs, en hadden sterren in hun ogen. Ze had wel langer bij de levenslustige familie willen blijven. Maar haar queeste voerde haar verder. Ze hadden besloten om naar de hoofdstad van Lodanië, Satrap, te trekken, die aan een rivier lag die uit de bergen kwam. Vanaf deze rivier zouden ze naar Arlokië afzakken, tot de stad Arlakat waar de rivier in de zee uitmondde. In het dorp sloegen ze proviand in, veel hadden ze niet nodig, want Janoi’s familie had er opgestaan dat ze wat van hun huisgemaakte kaas meenamen, en fruit uit de boomgaard. Melina en Levanda wilden er eigenlijk voor betalen, maar daar wilde Dakkor niets van horen. “Het geld zullen jullie voor de boottocht nodig hebben.” Dus namen Melina en Levanda het eten dankbaar aan. Ze konden nu gewoon de weg volgen, en het ging dan ook een stuk sneller. Af en toe konden ze met een boer meerijden, en dan hadden hun vermoeide voeten even rust. ’s Nachts sliepen ze langs de kant van de weg of in een dorpje waar ze langs kwamen. Vanuit de bergen stroomde talloze beekjes waaruit ze water dronken, en proviand hadden ze nog genoeg. Na een paar dagen al kwamen ze bij Satrap. Het was een stad zoals alle steden. Vol, druk, en het stonk. Levanda had alleen Nemenda gezien, de stad der steden. Het was Avarus’ pronkstad, de mooiste en grootste stad van Lakarda. Er was één stad die in één ding beter was dan Nemenda, en dat was Arlenia. Hoewel Avarus deed alsof het niet belangrijk was, wist iedereen het. In Arlenia waren de mensen het gelukkigst. Dit was nog een rede voor Avarus om Arlokië in zijn bezit te krijgen: hij wilde wraak op de gelukkige stad. In Satrap gingen Melina en Levanda meteen opzoek naar een schip dat naar Arlenia zou reizen. Ook hier was het niet moeilijk, zoals Levanda in Nemenda al had gemerkt. Een groot schip met Lodanische kazen zou naar Arlakat gaan, volgens een oude, vreemde havenbaas. Melina en Levanda mochten mee, maar ze zouden pas ’s avonds laat vertrekken. Levanda vond het wat raar, maar zo hadden ze mooi de tijd om nog wat proviand in te slaan. |
|||||
|