| |||||
Met een zwaar dienblad vol serviesgoed en bestek in haar handen duwde Gabriëlle de kamerdeur achteruit lopend open. Magda ruimde de keuken op; Gabriëlle zou de spullen in het dienblad wel op hun plekje in het wandmeubel weten te zetten, had haar gastvrouw gezegd. Het kostte Gabriëlle flink wat inspanning om haar breekbare lading veilig op de eettafel te laten rusten, maar toen ze dat voor elkaar had en de kastdeuren opengetrokken had, was het een kwestie van het juiste stapeltje bij ieder onderdeel van het servies zoeken. De kastindeling was vrij logisch: grote en kleine borden bezetten een plank met de dessertschaaltjes, en een andere plank vormde de uitvalsbasis voor kopjes, schoteltjes en glazen. Alle andere artikelen, zoals eierdopjes en onderzetters moesten het met een gedeelde derde plank doen terwijl het Zilmeta bestek in een overzichtelijke, in handig herkenbare vakjes opgedeelde lade sliep. Gabriëlle kon het niet helpen dat ze moest glimlachen bij de gedachte dat dit specifieke werkje het beoogde doel moest zijn geweest, dat de uitvinder van ‘hamertje tik’ voor ogen had gehad. In de aangrenzende zitkamer hoorde ze de stemmen van haar vader en meneer Den Engel, al kon ze niet verstaan waarover zij spraken. De vier dessertschaaltjes werden herenigd met de twee achtergebleven exemplaren, waarmee het servies veilig opgeborgen was. Gabriëlle keek even terug naar het stapeltje, en nam toen impulsief het besluit om van zowel dàt stapeltje als de beide stapels borden de onderste twee naar boven te halen, zodat die verder identieke stumpers de komende tijd weer door meneer en mevrouw Den Engel gebruikt zouden worden. Terwijl ze met de ontbijtbordjes bezig was, hoorde ze hoe een klassiek golvend digitaal melodietje de beide mannenstemmen even verving, om op haar beurt weer vervangen te worden door het warme stemgeluid van Den Engel. Zorgvuldig legde Gabriëlle de laatste messen op hun gereserveerde plaatsen in de besteklade, terwijl Den Engel met de telefoon aan zijn oor door de eetkamer naar de keuken liep en haar vriendelijk toeknikte. „Ja, dat is een bijzònder vervelende situatie. Ik vind het heel vriendelijk van u dat u dat aanbiedt, maar ik kan mij uw bezwaren goed indenken. Voor haar zou dat ook niet de beste oplossing zijn, vermoed ik: school en zo… — Ja. Ik ben blij dat u mij gebeld hebt. Bent u op dit moment bij haar? — Ja? Eén ogenblikje alstublieft.” Vanaf haar plekje achter hem zag Gabriëlle hoe Magda haar man, die op de keukendrempel was blijven staan, al vragend stond aan te kijken. Hij vroeg haar: „Kunnen wij een tijdje een logeetje herbergen? Een meisje van school is in een bijzonder onverkwikkelijke situatie beland en kan nu nergens in de omgeving terecht. Ze wil niet naar een opvang, wat ik me voor kan stellen, en haar familie woont ver weg. Kunnen wij haar voor onbepaalde tijd een plaats bieden?” „Natuurlijk!” knikte Magda bereidvaardig, die meteen haar handen afveegde aan een handdoek en bedrijvig langs haar man liep. Die sprak inmiddels weer in de telefoon: „Hallo? — Ja, ik overlegde even, maar u kunt tegen haar en de brigadier zeggen dat ze niet meer hoeft te zoeken naar een slaapplaats. Ze is van harte welkom om bij mij en mijn vrouw te komen logeren.” Hij was weer even stil, en krabde zich even op zijn achterhoofd. „Ehmmm, dat treft vervelend: ik heb mijn auto vanmiddag naar de garage gebracht, maar misschien is mijn visite bereid dat taxiritje even te verzorgen.” Peter LaCroix, die in de woonkamer een schilderij van een zonsopkomst stond te bewonderen, draaide zich bij die woorden om en vroeg: „Waarheen?” „Politiebureau en terug,” antwoordde Den Engel, die zich na een korte hoofdknik van Gabriëlles vader weer tot zijn telefoon richtte met: „Geen probleem. We komen eraan. Tot zo.” Met die woorden verbrak hij de verbinding en liep naar de hal, waar hij zijn jas van de eikenhouten kapstok nam. „Onverwachte wending,” kondigde hij intussen aan — maar dat had Gabriëlle al begrepen. LaCroix pakte ook zijn jas terwijl Den Engel vervolgde: „Het stoort me altijd bijzonder wanneer dergelijke situaties zich voordoen in de levens van scholieren. Het gooit hun hele leven ondersteboven, het brengt hen uit balans, het maakt dingen kapot…” Even keek hij Gabriëlle aan met een blik die zij niet helemaal kon plaatsen. „Moet ik mee?” vroeg ze weifelend. Den Engel knikte. „Als je wilt, graag,” zei hij. „Maar misschien wordt dit niet eenvoudig voor je.” „Als ik ergens mee kan helpen,” zei Gabriëlle, die zich afvroeg wat Den Engel bedoeld zou hebben en kleurde bij het concept dat het meisje dat ze gingen halen wel eens met hetzelfde probleem zou kunnen zitten als zij… Maar…, dacht ze toen. Als Den Engel dat wéét… Waarom heeft hij er dan nog niets aan gedáán!? Den Engel hield haar jas voor haar open. Met een verward knikje en opnieuw strijdige gevoelens aanvaardde zij het gebaar terwijl haar vader de voordeur opende en naar buiten stapte. De man met het witte haar zuchtte eens, keek haar droevig aan en zei, voordat hij zijn gebreide sjaal omhing: „Het is Elize.” |
|||||
|