| |||||
Seb en Geert maaken twee bierflesjes open en namen in de schemering systematisch de gangen van Thomas op de bewuste zaterdagavond door. Nog even en ze konden niets meer zien. Dan moest Seb de openslaande deuren sluiten, om de muggen geen vrij spel te geven, als hij besloot toch een lamp aan te doen. Maar hij genoot te veel van het zachte briesje dat de warmte in de kamer tergend langzaam verdreef, zodat hij besloot dat ze dit moment nog wel even konden uitstellen. Geert schreef wat bij zijn aantekeningen en zei toen concluderend: “Dus samenvattend kunnen we zeggen dat Thomas waarschijnlijk net na half twaalf is vertrokken van de feestzaal en dat hij van kwart over twee tot uiterlijk half drie op het Jerichoplein was, waar hij om ongeveer kwart over twee, tien voor half drie een fiets hoorde wegrijden. Niemand heeft Thomas gezien of gehoord. Klopt dat?” las Geert voor uit zijn aantekeningen. Seb knikte. “Ik wou dat iemand gezien heeft wie die fietser was,” zei Geert en tikte met de achterkant van zijn pen op het vel papier voor hem. “Vanuit het huis was dat onmogelijk. Paul die zijn kamer naast die van Thomas heeft, was op het feest aan het opruimen en Magda, die ook aan die kant haar kamer heeft, was volgens eigen zeggen al weer terug aan het lopen naar de feestzaal. De enige ander persoon aan die kant zit op dit moment en ook toen al op Corfu,” somde Seb nuchter op. “Oké, en iemand van buiten?” Seb stak zijn armen in onmacht omhoog en zei, “ik wou dat ik een aan slapeloosheid lijdende paranoďde buurman aan de overkant tevoorschijn kon toveren, maar zoals je weet zijn alle buren ondervraagt door de politie en is daar, naar ik aanneem, niets uitgekomen.” Geert gaf een grom ter bevestiging en zei, “oké, laat het maar rusten. We gaan verder met de volgende speler, wat dacht je van Lydia.” |
|||||
|