| |||||
Hoofdstuk 5 Levanda liet de muntjes nog eens door haar vingers glijden. De smid had haar grotendeels in zilver betaald, zodat ze niet met het ongewone goud hoefde te betalen. Ze kocht snel brood en gedroogd vlees en ging op weg naar de haven. Het zou niet moeilijk zijn om een schip te vinden dat naar Arlenia ging, de hoofdstad van Arlokië. Arlokiërs waren handelaren. De grond van hun land was niet erg vruchtbaar en de weinige akkers leverden niet genoeg op voor het hele land. Maar in Arlokië waren wel de grondstoffen aanwezig voor producten als kleding, potten en zwaarden. De mooie voorwerpen werden verhandeld tegen graan en groentes. Een bloeiende handel, iedereen wilde wel een vaas uit Arlakat, een ketting uit Arlenia of een jurk van de unieke stoffen uit het binnenland. “En dat komt mij goed uit” Er was zeker een schip dat naar Arlokië zou vertrekken. Ze keek om zich heen. Het was vies, koud en vochtig in de nauwe straatjes zo ver van het zonnige marktplein. Geen wonder, er kwam nooit iemand die het iets kon schelen hoe de straten erbij lagen. In de haven was het druk. Een mengeling van allerlei geuren zocht zich een weg naar Levanda’s neus. Ze probeerde niet ze te onderscheiden; niet alleen omdat het haar waarschijnlijk toch niet zou lukken, maar vooral omdat de meesten niet bepaald lekker waren. Als snel had ze een schip gevonden dat haar naar Arlenia kon brengen. De kapitein was er één waarvan er dertien in een dozijn gingen: een oudere man met grijs haar en een plat taalgebruik. “Tuulijk mag u mee, joffer. Mar dan mot u wel kenne betale.” “O, dat zal geen probleem zijn hoor. Hoe laat vertrekt u?” “Ho ho joffer. Nu ken u wel segge dat u geld heb, maar hoe weet ik dat seker?” Levanda haalde een zilveren muntje tevoorschijn. “Ik hoop niet dat dat alles is, joffer. Da’s namelijk nie genoeg.” Hij gaf haar het muntje weer terug. “Ik heb alleen dit nog,” zei Levanda, “en ik wilde eigenlijk nog eten kopen.” Ze diepte een gouden muntje op. “Ah,” mompelde de kapitein zacht. “Da’s beter. Zo’n goude en zo’n zilvere. Dat voldoet wel.” “Helaas.”Met een zielig gezicht stopte Levanda de muntjes weer weg. “Dat kan niet. Ik moet nog wat overhouden en dit is alles wat ik heb. Nou ja, dan ga ik maar naar die andere kapitein, met zijn vieze stinkschip.” Weer verbaasde het haar hoe makkelijk er een leugen over de haag van haar tanden sprong. De kapitein merkte dat hij zijn winst begon te verliezen en probeerde het nog goed te makken: “Och, nou joffer… Misschien kan de prijs nog wel omlaag. Mar dan mot u wel uw eigen eten meeneme. Een zilverstuk, dat kan wel, nietwaar?” Levanda toverde een glimlach op haar gezicht. “Ja, dat is goed! Hoe laat vertrekt u?” “Om tienen.” “Oh, trouwens, zou niets willen zeggen als er hier mensen naar mij komen vragen?” De kapitein keek lichtelijk verbaasd. “Hoezo dan nie?” “Nou, ik ben eigenlijk weggelopen…” “Ah, ik weet genoeg. Ik zeg niets hoor.” Met een gerust hart draaide ze zich om en liep weg. Levanda slenterde langs de haven Veel verschillende schepen met veel verschillende doelen en ladingen. Passagiersboten die de rivier voeren naar Lodanië, graanschepen die naar Arlokië vertrokken, bolbuikige boten met schapen die naar Bokilië gingen, slanke galeien die vanuit Lakilië binnenkwamen om wapens te verkopen en kleine bootjes uit Pardenia die fruit bij zich hadden. Havenarbeiders droegen voor een karig loon kisten de schepen op en af, matrozen gingen op weg naar de markt om nieuwe voedsel voorraden in te slaan en kapiteins probeerden handelaren over te halen hun schip (in plaats van het schip van hun buurman) te gebruiken als vervoersmiddel. Om tienen was ze weer bij het schip. De kapitein stond met twee mannen te praten. Eén van hen liet een paar duiten in zijn handen vallen. “Soldaten!” realiseerde ze zich met een schok. “Dasd’r, dasd’r!” schreeuwde de kapitein plotseling. Voor de soldaten door hadden wat de man bedoelde, draaide Levanda zich om en begon te rennen. “Help! Waarom nou weer!” Ze hoorde zichzelf hijgen, de soldaten voetstappen vlak achter haar. Ze zou het niet lang volhouden, ze zouden haar zo te pakken hebben. Zij had nooit kunnen rennen in die enorme rokken, terwijl de soldaten iedere dag hun conditie trainden. Haar hard bonkte in haar keel, en ze begon steken in haar zij te krijgen. Plotseling voelde ze een aantal handen haar de hoek om trekken. “Ik ben gepakt!” was de eerste gedachten die door haar hoofd schoot. Toen ze haar hersenen daadwerkelijk begon te gebruiken, begreep ze dat het juist iemand was die haar wilde helpen, aangezien ze bleven rennen. Nog even en de soldaten zouden de hoek om komen. Maar ze werd net op tijd een huis binnengetrokken. Ze hoorde de voeten langs de deur rennen, even het zachte gerinkel van maliën. Het geluid stierf weg in de verte en Levanda keek om zich heen. Haar adem werd langzaam weer rustig, maar haar hart klopte nog als een gek. Ze stond in een kleine huiskamer. Een hoek tafel stond naast de deur, een haard aan de andere kant van de kamer. Achterin was een smalle trap. Een groepje vrouwen had zich rond de tafel verzameld. Ze keken naar Levanda. “Hallo Misha,” groette één van hen. “Ze zijn niet echt zedelijk gekleed.” Met een lichte schok besefte Levanda waar ze was. Misha gaf een korte uitleg aan de anderen: “Ze werd achterna gezeten door de soldaten.” Blijkbaar voldeed het, want de vrouwen keerden terug naar hun bezigheid. Ze waren geld aan het tellen. Er lag maar weinig op de tafel. “Dat redden we niet. Falder eet steeds meer. Hij groeit zo hard.” “Nasha ook. Hoe gaan we dit aanpakken?” “Zullen we eerst kijken of we dit meisje kunnen helpen?” onderbrak Misha hen. “Waarom zaten ze achter je aan?” Levanda aarzelde, de kapitein had haar tenslotte ook verraden voor een paar zilverstukken. Toen bedacht ze bij zichzelf dat deze vrouwen dat nooit zouden doen, anders was ze in de eerste plaats nooit geholpen. Maar één van de vrouwen bemerkte haar aarzeling en was haar voor. “Laat maar. Het belangrijkste is: hoe kunnen we je helpen?” “Ik moet uit de stad zien te komen. Kunnen jullie me daarbij helpen?” Die avond gingen de boeren met hun karren weer naar huis. In de hoop de prinses te vinden, doorzochten de soldaten alle karren. Eén kar vol met hooi kreeg hun specifieke aandacht. Levanda hield haar adem in. De soldaten doorzochten de kar. |
|||||
|