| |||||
Hoofdstuk 6 “Ik zie iets bewegen!” riep één van de soldaten. Hij begon meteen verwoed te graven, maar trok plotseling snel zijn hand terug met een kreet van pijn: “Ze heeft me gekrabd!” Een harig beest schoot uit de kar met hooi, sprong tussen de soldaten door en verdween in één van de vele steegjes naar zijn soortgenoten. Op de bok van de kar, naast de boer, grinnikte een donkerharige jongen met ogen met een onbestemde kleur. Iemand met een oplettende blik en scherpe ogen had het kunnen zien. Toch was het niet duidelijk: de kiel bolde op sommige plaatsen wel vreemd op. “Wat een geluk dat ik vannacht hier kan slapen,” bedacht Levanda terwijl ze diep in het hooi kroop. Ze trok de deken over zich heen en dacht terug aan het avondmaal. De boerin, een ronde gezellige vrouw, had een heerlijke stamppot gemaakt waar het hele gezin van gesmuld had. Nu lag iedereen op bed. Levanda mocht in de schuur slapen tussen het hooi. ´s Ochtends vroeg ging Levanda weer op weg. De boerenfamilie had ze beloont met een zilverstuk voor hun goede zorgen. Eerst had ze meer willen geven, maar de boer had har duidelijk gemaakt dat zij het zelf nodig zou hebben en dat het bovendien op zou vallen als zo een arme familie plots met zilverstukken kon betalen. Nee, ze waren hier heel tevreden mee. Toch had ze gezien hoe ze met glanzende ogen naar de muntjes gekeken hadden, evenals de vrouwen de vorige dag. Om in Arlokië te komen moest ze door een groot bos: het Woud van Ejort. Ejort was een klein dorpje midden in het bos, op de grens van Lodanië, Arlokië en Nemendo. De bewoners waren jagers. Vriendelijke mensen, zij het stug en niet erg hartelijk. Maar als ze in de goede richting zou blijven lopen zou ze niet in de buurt van Ejort komen. Het was al laat in de middag toen Levanda het bos bereikte. Na een hele dag in de zon vond ze het heerlijk om in de schaduw van het lichtgroene gebladerte te lopen. Na ongeveer een mijl gelopen te hebben volgde ze een bocht in het pad. Een hondertal ellen verderop stonden twee figuren. Een zwartharig meisje worstelde met een man. Het was voor Levanda direct duidelijk wat er aan de hand was: verhalen genoeg. Wat moest ze doen? Het meisje vocht als een wilde, maar ze was duidelijk niet tegen de man opgewassen. “Ik kan niet zomaar doorlopen. Maar hoe kan ik haar helpen?” Ze besloot van het pad af te gaan. Door de struiken en tussen de bomen door sloop ze, tot ze achter het tweetal was gekomen. Maar ze kon nog steeds niets doen. Als ze de man zomaar zou aan vallen, zou hij haar op de grond kwakken en weer verder gaan. “Ik moet hem in één keer uitschakelen…” Ze zocht met haar ogen over de grond naar een grote tak. Ze vond gelukkig iets van haar gading: een tak die zo erg op een knuppel leek dat hij er speciaal voor dit doel had kunnen liggen. Hij lag zwaar in haar hand, het hout was rot en vochtig. Maar het zou zijn doel dienen. Ze sloop het struikgewas uit en rende op de man toe. Voor hij wist wat er gebeurde had ze hem al een stevig mep op zijn achterhoofd verkocht. Het maakt een vreselijk hol geluid. De greep van de man verzwakte en hij zakte op zijn knieën. Het meisje maakte zich snel los uit zijn armen en stapte weg. Hijgend bleef ze staan, tot haar te binnen schoot de man elk moment weer helder kon gaan denken en haar nog een keer zou pakken. Ze greep Levanda bij haar mouw en rende van het pad af. Ze sprongen over en doken voor takken tot beiden meisjes neerploften op een omgevallen boomstam. “Dank je. Je hebt me gered.” Het zwartharige meisje keek Levanda dankbaar aan. Haar ogen waren felgroen, als nieuwe blaadjes. “Geen dank, hoor. Ik kon toch niet zomaar voorbij lopen?” Levanda glimlachte. “Hoe heet je?” “Melina. En jij?” “Levanda. Wat doe je hier?” Het meisje met het zwarte haar zweeg. Levanda knikte. Zij zou ook niet alles vertellen. Ze wilde opstaan om verder te lopen, maar nog voor dat idee haar benen bereikt had, realiseerde ze zich dat ze geen idee had waar ze was. Ze keek naar Melina. In haar blik, rustig maar waakzaam, vond ze het antwoord: zij wist het ook niet. “Laten we hier voor de rest van de nacht blijven.” Levanda knikte, wat konden ze anders? Voor ze duidelijk konden zien waar ze heen moesten, moest de zon ondergaan, zodat ze wisten waar het westen was. Daarna konden ze toch niet verdergaan, dan zou het donker zijn. In de holte van de omgevallen boom maakte ze een slaapplaats. Het koelde nu snel af, want de zon was gaan zakken. Melina liet Levanda zien hoe ze vuur moest maken. Als het haar al verbaasde dat het meisje van huis weggegaan was zonder te weten hoe ze moest overleven, dan liet ze het niet zien. “Levanda, waar ga je heen?” vroeg Melina toen ze samen om het vuur zaten. Ze roosterden stukjes appel van Levanda en brood van Melina. “Ik ben op weg naar Arlenia. Heb jij een reisdoel?” “Nee. Eigenlijk niet. Misschien kunnen we samen reizen?” “Waarom niet.” Levanda glimlachte. Ze wilde graag met dit meisje meereizen. Ze was ouder en gaf Levanda een onbekend gevoel, dat ze later pas zou herkennen als geborgenheid, een gevoel dat ze tot nu toe alleen nog maar van Vrouwe Marrina kende. Ze kropen dicht tegen elkaar in de holte tussen de wortels. Melina sliep snel in. Levanda echter niet. Overal hoorde ze geluiden. Iedere keer verwachte ze iemand uit de schaduwen te zien stappen om haar terug naar huis te brengen. Of misschien wel geen mens, maar een wild beest. Of erger… Plotseling voelde ze de kleine kriebelende pootjes van een insect over haar arm lopen. Ze rilde en sloeg het beest weg. Uiteindelijk won de vermoeidheid het. Haar slaap was echter onrustig en vol met dromen. |
|||||
|