| |||||
„Op slot,” gromde Tim. Het metalen hek rondom het schoolterrein galmde nog na van het luide gerammel. „Wat nu?” vroeg Amber, die omhoog keek en de scherpe kartels bovenop het hekwerk duidelijk afschrikwekkend genoeg vond om het uit haar hoofd te laten er overheen te willen klimmen. „Zet jullie fietsen op slot en volg mij,” commandeerde Gabriëlle. „Ik weet een manier om bij de fietsenstalling te komen.” Even later slopen drie in schaduwen gehulde figuurtjes over de donkere oprijlaan van het huis dat aan het schoolterrein grensde. Er hing een zware, onheilspellende stilte die voor het grootste deel veroorzaakt werd door de steeds dichter wordende mist. „Een geluk bij een ongeluk,” fluisterde Gabriëlle. „Nog niet zo lang geleden was dit een grindpad…” Nadat ze de oprijlaan ongeveer twintig meter hadden gevolgd boog het brede pad af naar rechts, in de richting van het huis. Gabriëlle bleef rechtdoor lopen, het gazon op dat omringd werd door hoge dennen, wijde coniferen en een brede larix. De bomen waren slechts vage schimmen aan de uiterste grenzen van de krimpende wereld, maar Gabriëlle voelde zich verre van prettig. Beelden van twee jaar geleden kwamen bij haar boven: herinneringen aan een spannend avontuur rond een verloren kettinkje. Uiteindelijk hadden ze het kettinkje weer in de fietsenstalling gevonden, maar intussen was de politie door de buren — de mensen van wie ze nu het gazon onveilig maakten — gewaarschuwd. Het moest er ook wel verdacht uitgezien hebben: twee bundels van zaklantaarns, dansend over het terrein van de school… Klik-quiiiiiiiie! Stokstijf stonden ze stil, als struiken in het gras. Een dunne straal licht viel over het gazon, half verduisterd door een bewegende schaduw. Gabriëlle stond midden in de straal: ze knipperde tegen de felheid van het scherpe kunstlicht en was ervan overtuigd dat ze duidelijk te zien was. Klunk! Een vuilnisemmer sloeg dicht. De lichtstraal wierp opnieuw die bewegende schaduw door de mist — en verdween met het dichtklikken van de deur. Langzaam liet het drietal de lucht uit hun longen ontsnappen. „Kom,” maande Gabriëlle, die deze episode het liefst zo gauw mogelijk achter zich had liggen. Verder ging het, van het gazon af tussen de coniferen en de dennen. Onplezierig prikte het zwarte groen hun handen — een kleine prijs voor de bescherming van hun gezichten. Zwiepend gleden de borstelige takken langs hun kleding — bij Gabriëlle en Tim nauwelijks hoorbaar; bij Amber met het hoog krijsende geluid van nylon. Ze werden nat van de rondspattende, koude druppels gevangen mist. Ongeveer vier meter diep was de border. Gabriëlle hield stil voor een rasterhekwerk van ruitvormig gevlochten mazen, en sloeg rechtsaf om het te volgen in de richting van het aan het zicht onttrokken schoolgebouw. Tim en Amber zagen de surrealistische schaduwwereld van de fietsenstalling achter het hek opdoemen. Na ongeveer twee meter hurkte Gabriëlle bij een metalen paal in het hek neer. De anderen zagen niet wat ze aan het doen was, maar ze legde uit: „Er was hier twee jaar geleden een gat in het hek.” „Nu niet meer, dan?” vroeg Tim, niet zonder een vleugje cynisme. „Tjôh… Vreemd!” Gabriëlle draaide zich half om en antwoordde: „Toen metéén al niet meer.” „Wil je opnieuw een gat máken, dan?” vroeg Amber van achter Tims rug. „Hoeft niet,” zei Gabriëlle, en ze vouwde een flink stuk van het gaas aan de kant. „We hebben het zèlf weer dicht gemaakt, maar dan wèl op zo’n manier dat we het makkelijk open konden krijgen… Niemand heeft het gezien, blijkbaar.” „Euh… wie zijn ‘we’?” vroeg Tim. „Elize en ik,” legde Gabriëlle kort uit, terwijl ze op handen en voeten door de opening kroop. „Aha,” reageerde Tim, terwijl hij Amber voor liet gaan door het gaas voor haar open te houden. „Heeft Rosa een vaste plek voor d’r fiets?” vroeg Gabriëlle Amber. „Niet echt,” antwoordde die, toen Tim ook weer overeind stond. „Ze zet ’m vaak…” — ze nam twee stappen en wees naar een bepaalde standaard — „…híér neer. Maar ze zet hem net zo vaak ergens anders neer, als ze samen met iemand die ze kent aan komt rijden of zo.” „Wat voor fiets heeft ze?” vroeg Tim. „Zwarte opoe-fiets,” wist Amber. Ze liepen de stalling in en keken rond in het zenuwachtig knipperende licht dat nauwelijks sterk genoeg was om door de mist heen tot halverwege de stallingen te reiken. Tussen hen en de lamp in ontwaarden ze twee fietssilhouetten, maar de één was een herenfiets; de ander het in elkaar getrapte, oude wrak. „We kunnen het beste alle paden controleren,” vond Tim. Gabriëlle en Amber knikten hun instemming. „Als ik aan de donkere kant begin, ga jij dan vanaf hier naar de donkere kant?” organiseerde de jongen met een vraag aan Gabriëlle, die opnieuw knikte. „Amber, als jij dan hiervandaan naar het licht toe werkt? Als Rosa’s fiets hier nog staat, kan hij aan het uiteinde bij een muur staan, dan kunnen we hem van hier uit niet zien.” „Best,” zei Amber. Vijf minuten van stilte en bewegende schaduwen volgden, tot Tims stem gedempt klonk: „Amber! Gabriëlle? Kom eens? Ik denk dat ik ’m heb!” Een minuut later bevestigde Amber Tims vermoeden door met het lampje in haar mobiel de jasbeschermer te verlichten: „Ja, dit is ’m. Kijk maar.” Tim en Gabriëlle zagen de verweerde, gebarsten sticker. Een plaatje van een roos. „Dan moet ze bijna nog in het gebouw zijn,” fronste Tim in de richting van de buitenlamp, die onverstoord verder stoorde. Geen van beide meisjes reageerde. „Zullen we eens kijken of de deur nog los is?” stelde Tim voor. „Kan,” aarzelde Gabriëlle, die moest worstelen tegen het gevoel van misselijkheid dat bij het vinden van Rosa’s fiets zijn lelijke kop weer had opgestoken. Maar… naar binnen gaan? En dan…? dacht ze. Mij niet gezien! Heel vluchtig keek ze opzij, naar Amber. Haar adem stokte. Amber stond haar vol aan te kijken met een onmiskenbaar boze uitdrukking op haar gezicht, die gemist werd door Tim omdat de jongen meteen de daad bij Gabriëlles twijfelende goedkeuring had gevoegd en in de richting van het gebouw liep. Gabriëlle voelde zich een eindeloze seconde gevangen in Ambers afkeurende blik, maar het meisje draaide weg en volgde Tim zonder een woord. „Wat heb ik nóú weer verkeerd gedaan?” mompelde Gabriëlle tegen zichzelf. |
|||||
|