| |||||
„Wordt het niet eens tijd dat je naar huis gaat, Amber?” Amber keek verbaasd op van een stapel boeken, die ze in kleermakerszit op de grond tussen de kasten aan het sorteren was. Het nieuwe tapijt in de bieb voelde zo lekker zacht aan… Zo knus, vond ze. Ze keek op haar horloge en schrok: „O! Ik had niet door dat het al zo laat was!” Gauw stond ze op, maar keek toen terug naar de onoverzichtelijke stapeltjes boeken. „Ik ben alleen nog lang niet klaar…” „Laat mij dat maar doen, ga jij maar gauw naar huis,” bood mevrouw Van den Heuvel met een glimlach aan. Amber zuchtte en keek de oudere dame schuldbewust aan. „Weet u het zeker?” vroeg ze. „Ja, meisje. Ik weet het zeker. Je bent een schat dat je me zo helpt. Zou je me woensdagmiddag weer kunnen komen helpen? Er komen nieuwe boeken binnen, die moeten uitgezocht worden.” „Ja hoor, graag!” reageerde Amber enthousiast, maar ze corrigeerde zichzelf bijna direct met: „O nee, dan kan ik niet… Het spijt me, mevrouw Van den Heuvel!” „Amber, meisje, ik ben blij met alles wat je voor me doet. Maar als je niet kunt, kun je niet. Dat geeft niets. Ik zou het alleen heel fijn vinden als je mij in het vervolg zou willen aanspreken met ‘tante Flora’. Zo noemen de kinderen bij mij in de straat mij ook, en ik vind het véél leuker klinken dan al dat ge-‘mevrouw’.” Terwijl ze knikte liet Amber een brede glimlach zien bij de overeenkomst tussen deze dame en ‘tante Fabiënne’, Rosa’s moeder. „Donderdagmiddag dan weer… tante Flora?” vroeg Amber. „Prima, meisje,” stemde de bibliothecaresse met dat voorstel in. „En misschien kan ik woensdag in de grote pauze óók wel. O, en natuurlijk morgen tussen de middag,” herinnerde Amber zich vrolijk, terwijl ze haar tas pakte en zwaaide. Tante Flora zwaaide terug. De deur klikte dicht. Een zachte glimlach speelde rond Flora’s lippen toen ze voorzichtig tussen de stapels ging zitten. Een glimlach waarin zowel een sereen genieten als een stil verdriet zich lieten herkennen. „Zo oud was Marianne ook ongeveer,” fluisterde ze tegen niemand in het bijzonder. Ze keek om zich heen en probeerde Ambers systeempje in de stapels te ontdekken. Het zou nu wel later gaan worden dan ze gehoopt had… „Ach, wat geeft het,” fluisterde ze tegen de illustratie van een knappe ridder op het boek in haar hand. „Er is niemand, die thuis op me zit te wachten.” Ze zette het boek weg. Amber stapte warm ingepakt naar buiten, de stille vrieskou in. Het was donker. Tussen de flarden wolken waren enkele zwarte vlekken zichtbaar: zwarte vlekken met allemaal twinkelende lichtpuntjes. Ze kneep haar ogen tot spleetjes en liet de sterren dansen. De lamp aan de muur van het hoofdgebouw flikkerde onregelmatig, en wierp koude schaduwen door de fietsenstalling. Met een zacht krijsend geluid schuurden de bladeren van de grote rododendron achter het zogenaamde ‘rokershok’ langs de mouw van haar nylon jack terwijl ze de paden begon te tellen, zoals iedere dag. Eén…, twee…, drie! — ze sloeg rechtsaf: in dit pad stond haar fiets, halverwege aan de linkerkant. Met een scherp geluid klikte het slot open, zodat ze haar rijwiel uit de stalen standaard kon trekken. Het viel haar op, dat haar fiets niet de laatste was: er stonden nog minstens drie metalen paarden gestald, verspreid over de zes lange, deels met golfplaten overdekte fietsenrekken. Met een paar geroutineerde bewegingen priemden de lampen van haar fiets helder door het duister. Bijna onhoorbaar fietste ze weg, waarna de fietsenstalling er weer koud en verlaten bij lag. Iets meer dan tien minuten later draaide ze haar fiets het tuinhekje van de familie Welder binnen en drukte ze de led-verlichting uit. Nadat ze haar fiets weer op slot had gezet, liep ze over het smalle paadje door de achtertuin naar de keuken. De benedenverdieping zag er aantrekkelijk warm uit nu er licht brandde. Tante Fabiënne stond in de keuken en begroette Amber toen die de deur opentrok en huiverend binnenstapte, de warmte in. „Hé, hoi Amber! Jij ziet eruit alsof je wel een kommetje lekker warme bruine bonensoep lust!” Amber knikte, deed de deur achter zich dicht en zei: „Lekker! Alstublieft!” Ze trok de rits van haar rode jack open en ontdeed zich van haar blauw wollen sjaal. Pas toen ze dat voor elkaar had, viel de verbaasde blik op het gezicht van Rosa’s moeder haar op. „Is Rosa niet bij jou?” vroeg mevrouw Welder. Nu keek Amber verbaasd, terwijl ze antwoordde: „Nee. Ik was in de bieb aan het helpen; zij ging vast naar huis, zei ze. Dat was zo rond half vier. Ik dacht dat ze hier was!” Mevrouw Welder keek op de klok, liet de soep even voor wat het was en liep, haar handen aan een doek afvegend, om de bar heen naar de telefoon in de woonkamer. „Fred, ga jij tafel dekken?” vroeg ze dwingend, terwijl ze het juiste nummer zocht en de telefoon inschakelde. Met een zucht, een grom en frisse tegenzin legde Rosa’s broertje de oude Donald Duck aan de kant en hees hij zich overeind om in zichzelf mopperend in de richting van de tafel te sloffen. Zijn moeder liep langzaam terug naar de open keuken, de telefoon aan haar oor. Amber bleef, met haar jas los, afwachtend op de deurmat staan. Haar sjaal hield ze in haar handen. „D’r voice-mail,” zei tante Fabiënne. „Vreemd. Heb jij enig idee waar ze naartoe gegaan kan zijn?” Amber dacht even na, en schudde haar hoofd met: „Nee, eigenlijk niet. Ze is altijd juist zo betrouwbaar als het om afspraken gaat… Misschien is ze Gabriëlle of Tim tegengekomen en staat ze daarmee te praten…?” „Als dat zo is, zou ze gebeld hebben,” mompelde mevrouw Welder. „Misschien is haar accu leeg — die van haar telefoon…, bedoel ik,” probeerde Amber in een poging tot steun te zijn. „Dan had ze de telefoon van één van de anderen gevraagd,” antwoordde mevrouw Welder beslist. „Moet ik even op het internet zoeken naar het telefoonnummer van Gabriëlle thuis?” bood Amber aan. Op het knikje van haar gastvrouw liep ze naar het computermeubel en startte ze de pc op. Even later had ze het nummer al gevonden en op de telefoon ingetoetst. Terwijl Fred zich weer op de bank liet vallen en zijn Duckje erbij trok, werd er opgenomen. „Peter LaCroix, goede—middag,” klonk het. Amber keek op de klok: nèt half zes geweest. „Euh… goedemiddag, meneer,” begon Amber verlegen. „U spreekt met Amber Konings. Ik zit bij Gabriëlle op school en ben een goede vriendin van Rosa Welder. Het is misschien een rare vraag, maar… Is Rosa misschien bij Gabriëlle?” „Volgens mij niet,” antwoordde LaCroix direct. „Gabriëlle kwam vanmiddag samen met een zekere Tim naar huis, …een nieuwe klasgenoot van jullie?” „Van Gabriëlle, ja,” bevestigde Amber. „Rosa en ik zitten in de tweede.” „Aha. Tim is al even naar huis. En ik heb Rosa niet zien binnenkomen, maar ik ben even weg geweest. Wacht even, dan roep ik Gabriëlle even.” „Oh…,” aarzelde Amber, klaar om te zeggen dat dat niet nodig was, maar ze bedacht bijtijds dat het voor tante Fabiënne was en dat ze maar even moest doorzetten. „Oké…” In de achtergrond hoorde ze hoe meneer LaCroix zijn dochter riep. „Voor jou,” klonk zijn stem even later gedempt. „Een vriendin van Rosa?” Een meisjesstem kwam aan de lijn: „Met Gabriëlle?” Dus zo klinkt haar stem, dacht Amber, terwijl ze zei: „Euh, Gabriëlle, je spreekt met Amber.” „Oh…,” aarzelde Gabriëlle nu. „Hoi. Wat is er?” Ze klinkt gespannen, pikte Amber feilloos op. Ze kon zich wel voorstellen dat zij zelf ook zo zou klinken. „Eh, weet jij waar Rosa is? Ze is nog niet thuisgekomen, terwijl we hier bij haar thuis afgesproken hadden.” „Ik heb haar niet gezien sinds de grote pauze… Sorry…” „Oké, weet ik genoeg.” „Nou… Eigenlijk niet…” „Nee… Eigenlijk niet.” Er viel een korte stilte, die door Gabriëlle doorbroken werd toen Amber juist het gesprek wilde gaan beëindigen. „Eh, Amber?” „Ja?” „Wil je me op de hoogte houden? Ik wil ook wel helpen zoeken als het nodig is.” „Wat is je nummer?” Amber schreef het op en herhaalde het, waarop ze met gevoel zei: „Alvast bedankt, hè?” „Jij ook,” antwoordde Gabriëlle. „Doei!” „Doei!” groette Amber terug, waarop ze naar tante Fabiënne draaide en haar hoofd schudde. „Het lijkt erop dat we wat later eten, vanavond,” zuchtte Rosa’s moeder, die de telefoon van Amber overnam en Rosa’s nummer opnieuw intoetste, vanuit een boekje. „Nog steeds de voice-mail,” zuchtte ze. Amber bedacht dat Rosa Tim wel eens ontmoet zou kunnen hebben, allebei op weg naar huis. De kans was alleen maar uiterst klein: waar zou Rosa dan vandaan hebben moeten komen? En zou het huistelefoonnummer van Tim al op internet te vinden zijn? Ze vermoedde van niet, maar keek toen naar het nummer dat ze zojuist gedicteerd had gekregen. Zou Gabriëlle Tims nummer hebben? Aarzelend pakte ze haar mobieltje. |
|||||
|