| |||||
Het scholencomplex lag uit te blazen na opnieuw een dag vol scholieren. Hier en daar liep een interieurverzorger met een karretje, waarin het afval van die dag werd gedumpt. De lokalen werden met een brede veger bewerkt en alles werd weer klaargemaakt voor de volgende dag. De meeste leerlingen waren inmiddels verdwenen, blij om na een lange dag weer naar huis te mogen. Rosa groette iedereen die ze tegenkwam — op dit tijdstip was dat wel te doen, vond ze. Er waren nog maar weinig mensen in het gebouw. Neuriënd liet ze de aula achter zich om de trappen te beklimmen: zes in totaal. Ze begon enthousiast met twee treden tegelijk, maar al gauw sloeg ze geen trede meer over. „Hallo,” klonk haar vriendelijke groet in de richting van een dame die op de administratie werkte en op weg was naar beneden. „Hoi,” antwoordde de dame, eventjes verbaasd. Rosa en de dame keerden weer terug naar hun eigen gedachten. En voor Rosa waren die gedachten vol van dankbaarheid en blijdschap. Ze wist dat ze geliefd was, en ze vond het bijzonder dat haar leventje vandaag zichtbaar zin had gehad voor Gabriëlle. „Dit is in ieder geval beter dan haar steeds te moeten opvangen zonder er ook maar iets van te snappen!” zei ze zachtjes tegen zichzelf, terwijl ze de laatste trap bereikte. Even later stond ze voor de deur — en klopte ze aan. Ze keek naar de punten van haar glimmend zwarte instappers. Hij zal er wel niet meer zijn, dacht ze, en ze keek op naar de deur. Opnieuw klopte ze twee keer, iets luider nu. Het bleef stil. Hij is er niet. Ze zuchtte en bedacht dat ze beter eerst langs het presentiebord bij de ingang had kunnen lopen. En dan nog, dacht ze. Als hij er wèl is, kan hij óveral uithangen! De deurkruk glom haar tegemoet. Zou ze die eens proberen? Ze strekte haar hand ernaar uit, en legde haar vingers op het koude metaal. Stel nou, dat ik zomaar binnenkom en hij wil niemand ontvangen? dacht ze. Ze zag het al voor zich: dat zou hij niet leuk vinden! Haar hand gleed van de kruk. Ja maar…, volgde daar direct op, wat nou als hij ziek is? Hartstilstand? Coma? Dan heeft hij hulp nodig! Haar vingers lagen alweer in positie. Ze vroeg zich af of ze 112 zou moeten bellen, wat ze zou moeten doen — kùnnen doen… Ze stelde zich voor dat hij, blauw verkleurd, naast zijn bureau zou liggen en vroeg zich af of hij boos zou worden als hij kerngezond bleek te zijn. Maar ze wist uit ervaring dat ze niet zou kunnen slapen vannacht, als ze hem had kùnnen helpen zonder dat daadwerkelijk ook gedáán te hebben. En dus verhoogde ze de druk op de kruk om de deur te gaan openen. Op slot, natuurlijk, dacht ze, maar ze kon het niet helpen een kreet te slaken toen de kruk plotseling onder haar hand wegdraaide en de deur opengetrokken werd. „Moet je me zo laten schrikken?” vroeg een norse Ter Heerdt, die tegenover haar in de deuropening stond. „Ik… Het…,” stamelde Rosa, die nog bezig was haar ademhaling tot rust te brengen. „Het spijt me, meneer.” Ter Heerdt bromde: „H’m,” — en stapte de gang op. Tot Rosa’s verbazing bleek hij de sleutel van Den Engels kantoor te hebben, want hij draaide rustig de deur op slot en zei: „Hij is er niet.” Verbluft keek Rosa hem na, terwijl hij gehaast de trappen naar beneden nam. Stil begon ook zij aan de terugweg naar beneden. Ze merkte dat haar gedachten ineens veel stiller waren: bijna sereen met een serieuze nasmaak. En een vleugje puzzelende verbazing. „Heer, ik hoef niet alles te snappen,” sprak ze zachtjes. „Ik kom hier tenslotte ook nog maar nèt kijken. Hoe lang zit ik hier nou op school? Dit is pas mijn tweede jaar hier!” Ze nam weer een bocht — een volgende trap. „Maar ik had graag even met meneer Den Engel gepraat over die prinses Lydia…” Ze bereikte de aula, en stond stil. Zou ze nog even langs Amber gaan in de bibliotheek? Nee, besloot ze. ’k Heb nog wat huiswerk te doen… Maar beter zo veel mogelijk af voordat Amber komt. Ze gaapte; rekte zich uit. Toen liep ze naar de garderobe. Het presentiebord gaf duidelijk te kennen dat ‘Hr. G. den Engel’ inderdaad afwezig was. Haar ogen dwaalden even langs de lijst met schuifbordjes. Terloops viel het haar op dat Ter Heerdt ook op ‘afwezig’ stond. Ze pakte kalmpjes haar jas van haar stamhaakje en rommelde nog wat in haar kastje. Met een hard klung! in de stille ruimte sloeg het metalen deurtje dicht. Terwijl ze naar de deur liep, zocht ze haar fietssleuteltje aan de rinkelende sleutelbos. „Brrr!” — het was koud, buiten! Koud, en al flink schemerig… Alleen in het westen was nog een lichte waas te zien. Ze huiverde en keek omhoog: recht boven haar stonden de eerste sterren alweer op wacht. Die gedachte bracht een glimlach op haar gezicht: een sterrenwacht! „Dank U, Heer!” zei ze, wolkjes bevroren adem in de lucht achterlatend. Om bij de fietsenstallingen te komen, moest ze langs een gebouwtje dat speciaal voor rokende scholieren was opgetrokken. Er stond een mooie, grote rododendron tegenaan. Rosa liep erlangs — en voelde nauwelijks de harde slag op haar achterhoofd, die haar stil in elkaar deed zakken. Twee handen grepen haar; trokken haar onder de duistere evergreen. Terwijl ze wegzakte in een genadige bewusteloosheid, bleven twee onbeheerste schoenen haar ongenadig hard raken, wáár ze maar kònden… |
|||||
|