| |||||
Meneer Van Duijn, de kleine, bolle leraar die dat jaar klas 4H2 het een en ander aan godsdienst probeerde bij te brengen, keek verstoord op toen er op de deur van lokaal 46 geklopt werd. Met zijn nasale stem riep hij „Ja!” tegen de dichte deur, die niet voorzien was van een raam en daardoor geen zicht bood op de persoon die zijn les kwam verstoren. Was slechts een deel van de klas geïnteresseerd geweest in zijn lesstof, deze interruptie trok alle ogen vol aandacht in de richting van de deur die geopend werd. Zelfs Gabriëlle, die met heel andere dingen bezig was, kon het niet helpen nieuwsgierig te zijn naar de bron van de onderbreking. Ze kleurde bij het zien van meneer Den Engel, en sloeg verward haar ogen neer toen die Tim ontdekten, in het kielzog van de rector. Haar gedachten werkten op topsnelheid: hij kwam bij háár in de klas! Tòch! Ze had erop gehoopt, maar toch ook weer niet: dit maakte alles zoveel ingewikkelder — vooral voor hèm! Dat wilde ze hem besparen! Ze dwong zichzelf weer op te kijken, toen Den Engel het woord nam. „Zo, Van Duijn, het spijt me uw les te moeten onderbreken, maar de reden is een aangename: ik heb hier een nieuwe leerling voor klas 4H2. Jongens en meisjes —” Hij stopte en corrigeerde zichzelf met een ingetogen glimlach: „Of moet ik al ‘dames en heren’ tegen jullie zeggen? — mag ik jullie voorstellen: Tim Bouwman. Tim is hier vorige week komen wonen en gaat zich hier vast en zeker thuis voelen. Tim, dit is je nieuwe klas.” Gabriëlle vroeg zich af hoe deze man het altijd voor elkaar kreeg om zich zo volledig op zijn gemak te voelen wanneer hij voor een klas stond vol jongens en meisjes, die hij toch nauwelijks persoonlijk kon kennen. Maar hij was altijd zo… ècht zichzelf. Ze had daar bewondering voor. Maar terwijl Den Engel Tim een fijne tijd in hun klas wenste en Van Duijn groette om hem met zijn klas alleen te laten, trokken haar ogen naar de nieuweling, die ze al ontmoet had. En hun blikken ontmoetten elkaar. Tim begroette haar met een brede glimlach, ten teken dat hij haar herkend had. Zij durfde de groet nauwelijks te beantwoorden, maar deed het tòch, zij het schuchter. Vanuit een ooghoek zag ze, hoe Elize de begroeting opgemerkt had en nu van Tim naar haar keek en terug. Van Duijn probeerde de draad op te pakken met: „Goed, Tim, welkom. Je kunt wel naast Jurriën hier gaan zitten en met hem meekijken. Ik ga er vanuit dat je je boeken nog niet hebt?” „Dat klopt, meneer,” knikte Tim, terwijl hij aan het hem toegewezen tafeltje plaatsnam. Van Duijn hervatte de les, maar was de eerste vijf minuten bezig de draad terug te vinden. Gabriëlle probeerde zich te concentreren, maar het was vergeefs: had Den Engel dat nou expres zo geregeld? Het zou nèt iets voor hem zijn om Tim bij haar in de klas te laten komen! Tim zou haar naam wel eens bij hem genoemd kunnen hebben… Maar hij mocht niet tè vriendschappelijk naar haar gaan doen, dat zou zijn positie in de klas ernstig kunnen beïnvloeden! Aan de andere kant was daar het verlangen naar een goede vriend in haar eigen klas — iemand die normáál tegen haar zou doen. Ze zuchtte eens diep: hoe lang zou dat duren? Hoe lang zou het duren voordat de anderen hem zouden beïnvloeden met hun praatjes? Hij zou haar wel net zo gaan verachten als ze van de meesten gewend was… En zij had aan hem lopen denken, dit weekeinde. Méér dan ze wel wilde toegeven… Ze keek neer op haar schriftje, waarin opeens geen letters maar lichtblauwe vlekken leken te staan. Nee, nu niet! Nu geen tranen! Ze vocht wanhopig tegen de noodlotgevoelens die in haar opwelden. Waarom hadden ze hem nou niet in een àndere klas kunnen plaatsen!? |
|||||
|