| |||||
Meer dan een uur was verstreken voordat Tirashya stilhield voor de deur waarachter ze haar zus wist. Haar hele kleine gewicht en al haar bescheiden kracht werd op de grendel losgelaten. Ze klemde haar kaken op elkaar. Dit moest lukken!!! „Hnnnnng...” Ggg… „Jaaa?” moedigde ze de grendel en zichzelf aan. Ze haalde diep water. „Hnnnng…” Gggg… „Kom op… nog een stùkje! Hnnnng…” Een bescheiden Gtwok. Met enige moeite zwaaide de deur open. „Lidhia! Kom vlug!” …Ze staarde in het halfduister. „Magister!!!” „Prinses Tirashya?” fronste de gevangene beduusd. „Tirashya!” klonk ook Lidhia’s blijde stem, die echter onzeker vervolgde: „Ik kreeg hem niet los…” Tirashya zwom naar de magister en zag wat er aan de hand was. „Wacht maar,” zei ze — waarop ze de gang weer in zwom. Nog geen vijf tellen later was ze alweer terug; dit keer met een sleutel in haar hand. „Hing naast de deur,” kondigde ze aan, voordat ze hem op de boeien en het blok losliet. „Ik vroeg me al af waar die voor was.” Eén voor één klikten de sloten open. Even later zwom de magister in het midden van de cel, blij dat hij zich weer vrij kon bewegen. Vooral zijn polsen, rug en zitvlees waren beurs geraakt van de boeien en de lange tijd die hij in dezelfde houding had doorgebracht. „Kom, we moeten gaan,” drong Tirashya aan. „Stel je voor dat één van hen terugkomt! En ik wil jullie nog iets laten zien!” „Moet dat?” vroeg Lidhia, die haar zusje heimelijk bewonderde om haar onverwacht doortastende houding, waar zij nogal van onder de indruk was. „Uw verwijzing naar meerdere personen dan slechts de enkele onverlaat wiens onaangename aanwezigheid wij reeds hebben mogen ervaren, stemt mij niet vredig bij het idee langer op deze diepte te verblijven dan strikt noodzakelijk is, prinses Tirashya,” bromde Toenak. Even verkeerde Tirashya in tweestrijd. Ze begreep op zich wel dat de anderen het liefst zo snel mogelijk terug naar boven gingen. Maar dan zou niemand haar geloven…! „Ik begrijp u, magister, maar ik weet zéker dat u het héél interessant zult vinden!” beloofde ze met haar overtuigende vindingrijkheid. „En het is maar voor even. Héél even voorbij de schacht.” „Voorbij de…,” begon Lidhia, die zich de rechte hoek tussen de beide gangen voor de geest haalde. „Wat bedoel je?” „We zitten nog een niveau dieper,” legde Tirashya uit, met een behoorlijke dosis ongeduld in haar stem. „Voel je dat niet?” Nu pas drong het tot Lidhia door, terwijl het gezicht van de magister werkelijk interesse begon te tonen, dat ze inderdaad een hogere interne druk voelde dan ze ooit meegemaakt had. „Kom nou,” trok Tirashya, terwijl ze besloot gewoon te gáán. Inderdaad volgden haar zus en de magister haar nu direct. „Tirsch, je lumi…,” begon Lidhia. „Er is niemand meer,” kaatste haar zusje kort terug. „En we zullen het horen als er iemand komt. Doe de jouwe ook maar aan.” Lidhia aarzelde, maar Tirashya’s zelfverzekerde houding — en het feit dat zij zèlf in de lichtkransen van de magister en haar zusje óók niet bepaald onzichtbaar was — haalden haar over. Voorbij de schacht zwommen ze. De magister schudde zijn hoofd terwijl hij het gapende gat in het plafond op zijn rug zwemmend inkeek. „Welk een meer dan geweldige ontsluiering van een geschiedenis, die slechts een enkeling kent — en zo hij al vertrouwd is met de overleveringen, er niet meer validiteit aan toekent dan men troebele geruchten zou gunnen! En hoevele van de mythen rondom het koninklijk paleis vinden in dit ogenblik een betrouwbaar fundament!?” „Wat bedoelt u, magister?” vroeg Lidhia. „Hersenspinsels en wensdromen, zo heb ik genoemd de verhalen, die in slechts enkele werken in de koninklijke bibliotheek worden verteld,” antwoordde Toenak. „Generlei waarde hechtte ik eraan, maar in deze onze huidige situatie acht ik het zelfs mogelijk dat…” Verder kwam hij niet. Zowel hij als Lidhia staarden met open mond om zich heen, terwijl het zachte licht om hen heen vrij spel had. „Whoooooa!” klonk Lidhia overdonderd. „Dit wilde ik laten zien,” zei Tirashya. „En er is nog véél meer, verderop!” Toenak probeerde zich een beeld te vormen van de waarde van de schatten, die hij om zich heen opgestapeld zag liggen. Maar de historische waarde van dit moment maakte de diepste indruk op zijn belezen persoon. „Onze weg naar boven roept ons drieën, hoogheden,” wist hij schor uit te brengen. „Van deze monumentale ontdekking zal jullie vader op de hoogte gesteld moeten worden.” Een klein kwartier later zwommen ze stil door de oostelijke gang die naar de bovenste schacht leidde. De magister was zeer geïnteresseerd geweest in het blok dat als afsluiting van de diepe schacht dienst deed. „Telkenkere overweldigt het dit geringe verstand dat de meest eenvoudige geheimen, mits goed bewaard, eeuwen lang geconserveerd blijven…,” had hij gemompeld. Nu naderden ze de schacht, die hen terug zou brengen in de bekende wereld van het paleis. „Hier is het,” kondigde Lidhia aan, die als eerste de muur voor zich uit zag opdoemen. Ze hield stil onder de schacht en keek om naar haar zusje en de magister. „Hoe laat zou het zijn?” vroeg ze zich hardop af. Ze had geen idee van de tijd. Toen viel haar blik op Tirashya die opzij keek — en ze bevroor. De ogen van haar zusje waren plotseling groot, en haar gezichtje asgrauw van een angst die Lidhia nog nooit bij welk wezen dan ook gezien had. Heel kort volgde Lidhia haar blik — zonder iets te zien, maar ze voelde dat zij zelf begon te trillen bij de aanblik van de totale paniek die zich ineens zonder zichtbare reden van Tirashya meester had gemaakt. „Tirsch?” fluisterde ze angstig, nauwelijks hoorbaar maar duidelijk trillend. Haar zusje piepte even, dimde haar luminescentie in een ogenblik en schoot omhoog, de schacht in… |
|||||
|