| |||||
Volgende zondag, zelfde tijd Deel 5 De tweede zondag stond hij al op haar te wachten bij het verkeerslicht. “Loop je altijd op dit tijdstip?” vroeg hij nadat ze het kruispunt overgestoken waren en richting het park liepen. “Wat op tegen?” “Nee, integendeel, komt mij prima uit,” zei hij snel en ze zag dat hij haar onderzoekend opnam. “Ik loop alleen op mijn vrije zondagen, en het liefst vroeg, zodat ik nog naar de kerk kan,” zei ze alsof ze hem tekst en uitleg moest geven, maar hield haar blik afgewend, zodat ze zijn reactie niet kon zien. Toen hij niet meteen reageerde, verhoogde ze haar pas. “Dus je werkt op zondag?” vroeg hij toen hij haar had ingehaald, zonder dat zijn stem iets verried. “Yep,” zei ze en vroeg zich even af wat ze moest zeggen. Had ze zin om uit te leggen aan een vreemde dat ze mensen verzorgde die dood gingen? Daar kwam het natuurlijk op neer, hoewel ze zelf haar werk niet op deze klinische manier zou beschrijven. Maar ze had ontdekt dat er mensen waren die haar roeping niet begrepen. 'Je bent nog zo jong', was steevast hun reactie. Dan moet je niet elke dag met de dood geconfronteerd worden. De gevreesde vraag kwam toch. “Wat doe je voor werk?” “Ik ben verpleegkundige,” zei ze bewust vaag. “Zo, dan heb ik dus dubbel geluk gehad die zondagochtend,” lachte hij. Ze merkte dat hij een aanstekende lach had. Hij vroeg gelukkig niet verder door en deze keer sloegen ze een ander pad in dan de week daarvoor. Hij wilde blijkbaar een langere omloop maken, bedacht ze. Wonderwel paste hij zijn tempo moeiteloos aan die van haar aan en ze vermoedde dat hij meer training had gehad en het langer zou volhouden, met een hoger tempo. Als hij haar wilde begeleiden, waar ze geen enkel bezwaar tegen had, moest hij haar eigen tempo maar voor lief nemen. Hij pakte moeiteloos haar ritme op en liet niets merken dat haar tempo hem ook maar enigszins hinderde. “En welke kerk?” vroeg hij opnieuw, “die op het marktplein, PKN is dat geloof ik?” Ze glimlachte hoofdschuddend, terwijl hij haar van opzij opnam. “Nee, ik kom in de kerk aan de Wingerd. Misschien ken je het gebouw, een wit laag gebouw, het staat er nu net een jaar.” “Echt waar?” lachte hij. “Geweldig. Ik ken het gebouw. Wat vind je er van?” Enthousiast begon ze uit te weiden over de akoestiek en de lichtinval van de grote zaal. Ondertussen merkte ze zijn geïnteresseerde blik op. Hij onderbrak haar geen enkele keer tot ze bij een hoek stopten om een fietser voor te laten. Toen pas ontdekte ze dat ze zich te ver had laten gaan in haar enthousiasme en vroeg hem daarom of hij er zelf al een keer geweest was. “Ja, één keer, bij de inwijding. Ik ben namelijk de architect,” zei hij met uitgestreken gezicht. “Je meent het!” riep ze en bleef even een tel staan om dit feit tot zich te laten doordringen. Inmiddels was de weg weer vrij en was hij doorgelopen. “Dank je dat je mijn ontwerp zo kunt waarderen,” zei hij op bescheiden toon, toen ze zich weer bij hem had gevoegd en vervolgde, “een leuke voorganger hebben jullie. Een beetje warhoofdig, zou ik wel noemen. Hoe vaak hij de plaats van zijn kantoor veranderd heeft weet ik niet. Niet dat ik me er aan geërgerd heb, hoor. Een gastvrije man, waarmee ik een paar goede gesprekken heb gehad.” “Ja, Jos is een fijne vent. Al kom je midden in de nacht bij hem aan de deur, hij zal je niet wegsturen. Hij kan ook goed luisteren.” “Weet je dat uit eigen ervaring?” vroeg hij met een knipoog en ze schudde glimlachend haar hoofd, omdat hij doelde op haar opmerking over middernachtelijke gesprekken. “Het klopt wel, wat je zegt,” ging hij verder. “Ja, dat heb ik ook gemerkt. Het is fijn als iemand goed kan luisteren,” zei hij langzaam, alsof hij nadacht. “Soms mis ik dat wel eens.” “Waarover wil je praten?” vroeg Helen meteen. |
|||||
|