| |||||
Ambers thee stond trillend kou te vatten, terwijl het meisje doorwerkte aan het verder op orde brengen van haar kamer. Ze had alle dingen, die het verplaatsen van de meubels onmogelijk zouden hebben gemaakt, op haar bed neergezet of -gelegd. Al die spullen moesten nu weer terug op hun plaats — of ze kregen een nieuwe plek toegewezen. Rosa voelde zich ongemakkelijk bij het idee stil te zitten terwijl haar vriendin zo druk bezig was, en had daarom een stofdoek ter hand genomen. Ze nam uitgebreid de tijd om al het meubilair eens onder handen te nemen. Intussen vroeg ze zich af of Ambers plotselinge vertrek uit de woonkamer met het ter sprake komen van Gabriëlle te maken had. Het zou haar niet verbazen, maar ze had geen idee hoe ze er op een subtiele manier over kon beginnen. „Je thee wordt koud,” zei ze, en ze pakte het kopje op om de stofdoek over het nachtkastje te halen. „O ja,” bedacht Amber verstrooid. Ze pakte het kopje aan maar glimlachte: „Daar is niet veel meer aan te doen.” Het kopje kwam weer op het nachtkastje te staan. „Jammer, je had er zo’n zin in,” vond Rosa. „Geeft niet,” schokschouderde Amber. Even leek ze ergens over na te denken. Rosa wilde net verder gaan met haar zelfbedachte activiteit, toen Amber blozend vroeg: „Hebben jullie het ook over… mij… gehad, vanmorgen?” Ze draaide zich om en pakte een pennenbakje van haar bed, dat ze minutieus op haar bureau plaatste. Rosa stond stil met de stofdoek in haar hand, en antwoordde naar waarheid met: „Ja. Gabriëlle heeft me verteld waarom ze zo op je reageert.” Amber sorteerde geconcentreerd de pennen en potloden in het vrolijk gekleurde pennenbakje. Rosa vervolgde: „Jij doet haar aan haar moeder denken, weet je. En ik heb bij haar thuis een foto gezien. Ze lijkt mij best een lieve vrouw geweest te zijn, en ik moet toegeven dat je inderdaad wel wat van haar weg hebt.” Amber pakte nadenkend een blad papier op, waarop ze voor tekenen eerder dat seizoen een werkstukje had gemaakt. Het stelde tweemaal dezelfde scène voor, maar vanuit verschillende hoeken weergegeven, en was een oefening geweest in bepaalde tekentechnieken. „Vreemd, hè, zoals dingen er vanuit verschillend perspectief heel anders uit kunnen zien?” vroeg ze, met een geforceerde glimlach om haar lippen. Rosa keek haar licht fronsend aan en vroeg vanuit haar ervaring met haar hartsvriendin: „Wat bedoel je?” Amber keek terug naar de tekeningen — en verscheurde het blad. De snippers verdwenen in de papiermand. Ontwijkend antwoordde ze: „Vraag dàt maar aan Gabriëlle.” Geleidelijk besefte Gabriëlle dat ze geslapen moest hebben. Ze lag in een niet bijzonder comfortabele positie op haar zij: haar knieën hoog opgetrokken en haar armen langs haar zijden, met de handen onder haar kin. Haar linkerarm, waar ze op lag, sliep nog. Ze ontspande zich en verbaasde zich over het vreemde karakter van wat ze over Lidhia en haar volk geleerd had — maar ook over het gemak waarmee zij het allemaal als iets volkomen natuurlijks aanvaardde. Fragmenten van natuurdocumentaires die ze ooit gezien had kwamen bovendrijven: zeeanemonen, die zich sloten… Inktvissen, die een ‘rookgordijn’ legden… Schelpen, die zich afsloten… Ook dichter bij huis wist ze voorbeelden te bedenken: egels en sommige pissebedden, die zich oprolden… Ze realiseerde zich dat ze nu pas zag, wat er eigenlijk zo ànders was aan Lidhia en de andere onderwatermensen. Het waren ècht wezens, die erop gebouwd waren om onder water te kunnen leven en overleven… Ze leken op mensen, maar toch ook weer niet. Als deze wezens bekend zouden zijn geweest in haar eigen wereld, en zij hen in een documentaire of op een afbeelding zou hebben gezien, zou zij hen waarschijnlijk afstotelijk gevonden hebben. Misschien zelfs angstaanjagend. Maar ze bedacht dat dat waarschijnlijk wederzijds was: zij zag er in Lidhia’s ogen immers even exotisch uit? Het feit dat zij van elkaar meekregen wat de ander meemaakte en voelde, had die barrière volledig doorbroken. Nu zij elkaars perspectief hadden, voelde zij zich net zo thuis in de wereld van Lidhia als in die van zichzelf. Haar arm begon langzaam te ontwaken met de daarbij horende onplezierige, prikkelende sensatie. Wat zou er op dit moment met Lidhia gebeuren? Wie zou haar opgetild hebben in de laatste momenten voordat zij, Gabriëlle, in haar eigen bed wakker werd? Was het Tirashya? Ze hoopte het. Ze hoopte vurig dat de man, die haar had aangevallen, gevlucht zou zijn. Gabriëlle sloot haar ogen en zuchtte. Had zij óók maar zo’n pantser! Daarmee zou ze een heleboel moeilijkheden kunnen buitensluiten…! Met die gedachte belandde ze weer bij haar eigen situatie, die haar spottend en vol minachting met de holle ogen van een nachtmerrie aanstaarde… en langzaam naderde… |
|||||
|