| |||||
Uiterst voorzichtig voerde Lidhia de toch al lange afdaling geheel op de tast uit. Ze bevond zich in een wereld die zó duister was, dat ze letterlijk moest vechten tegen de natuurlijke drang haar verlichting te gebruiken. Een ijzingwekkende stilte verkilde de atmosfeer — en versterkte het geruis van haar eigen hartslag in haar oren. Het liefst ging ze terug, maar daar kon geen sprake van zijn: haar geweten zou het als een persoonlijke schuld ervaren en haar niet met rust laten. Tergend langzaam kwam ze dieper in de schacht: de veranderende waterdruk gaf haar opnieuw diezelfde onaangename sensatie. Haar diepteorgaan vertelde haar dat het eindpunt van de schacht niet ver meer beneden haar kon zijn. Ze hield haar adem in. Hoorde ze iets, een eindje boven zich? Ze onderdrukte een kreet: iets tikte licht tegen haar rechterflipper, om daarna tegen haar zitvlak en haar rechterarm te ketsen, waarna het door de waaier van haar lange haren heen langs haar hoofd in de diepte verdween. Haar onderwatergehoor gaf haar een vage indruk van het object: een steentje of iets dergelijks, dat schommelend zijn weg vond om ongeveer vijf meter onder haar met een zacht plofje op de bodem van de schacht terecht te komen. Ze hield haar adem in en luisterde. Waardoor was dat steentje losgeraakt!? Maar boven haar was de schacht weer net zo stil als eerst… Ze merkte dat ze rilde, en dwong zichzelf verder te gaan. Het feit dat het meisjeslichaam intussen al lang uit de kerkers verwijderd was, bracht maar weinig troost: pas nu realiseerde ze zich dat zij zèlf net zo goed gevaar liep om op die manier te eindigen, als ze niet voorzichtig was… Ze kon zich haar vaders donderpreek al voorstellen als ze hier levend uit zou komen: hij zou het ongelooflijk dom en onverantwoord van haar vinden als hij er ooit smaak van zou krijgen! Maar dat was nu niet het belangrijkste. Ze was ervan overtuigd dat ze haar geliefde magister hier beneden zou kunnen vinden. En tot hier was ze nu al gekomen. Ze geloofde er niet in dat het toevallig was dat ze op dit vreemde tijdstip wakker was en die schim had zien zwemmen! Die gedachte deed Lidhia aan Gabriëlle denken: haar nieuwe vriendin zou nu ook weer met haar meeleven, zoals zij met háár had meegeleefd tijdens de wandeling van vanmorgen. Ze bedacht dat ze in Gabriëlle nòg een reden had om door te gaan. Het luchtmeisje mocht niet de indruk krijgen dat zij bàng was — ook al kon Gabriëlle dat heel prima voelen, zo wist ze. In dat geval wilde ze Gabriëlle laten zien wat een prinses van het koninklijk waterrijk Liliaño allemaal aandurft, ondanks haar angst. Ze zwom dus verder. Dankzij het zinkende steentje had ze nu een redelijke indicatie van de resterende afstand tot de bodem, en zo kwam het dat ze die aantikte waar ze hem verwachtte. Ze trok haar benen op en kwam op haar flippers staand overeind. Om haar heen was door de in duisternis verborgen gangen plotseling een heel andere ambiance waarneembaar: ruimte! Langzaam draaide ze haar hoofd, in een poging tot heroriëntatie. Ze wist dat ze wanden aan haar noord- en westzijde had, en een gang in zowel oostelijke als zuidelijke richting. Maar naarmate ze enkele malen in het volledige duister om haar as was gedraaid, werd het alleen maar moeilijker haar oriëntatie terug te vinden. Ze stopte met draaien en besloot dat de tactiek van haar vader nog niet eens zo slecht was geweest: op goed geluk besloot ze vooruit te zwemmen. Een wand! Ze liet zich opnieuw op haar flippers zakken en dacht even na. Als dit de noordelijke wand was, dan zou er aan haar linkerzijde óók een muur moeten staan: de westelijke. Echter, als ze nu bij die laatstgenoemde wand stond, dan zou de noordelijke zich juist aan haar rechterzijde moeten bevinden. „Ik kan dit!” fluisterde ze zachtjes tegen zichzelf, in een blijde ontdekking. Ze gokte erop dat ze met haar gezicht naar de noordelijke wand stond, en zwom naar links, in de verwachting tegen een rotswand aan te zullen botsen. Maar die kwam niet, en al gauw besefte ze dat ze zich opnieuw in de zuidelijke gang bevond — de gang waarin ze het dode meisje gevonden had! Opnieuw stond ze stil, vechtend met haar emoties. Kon ze dit ècht wel? Wilde ze ècht… alléén… diezelfde gang in, terwijl ze wist dat ze hier niet alleen was en ze allerminst reden had om de persoon die ze volgde te vertrouwen? Een beweging in het water. Ze bevroor — drukte zich tegen de rotsige wand. Naast zich hoorde ze een bekend geluid. Het was maar nauwelijks waarneembaar, maar er was geen twijfel mogelijk: er zweefde iemand vlak naast haar! |
|||||
|