| |||||
Hoe lang hij daar zo gelegen had wist hij niet, maar hij werd uit zijn overpeinzing getrokken door een nauwelijks waarneembare verandering in het licht in de kamer. Zijn ogen waren nog vochtig. Vaag probeerde hij vast te stellen wat er anders was. Was de zon verder gedraaid? Nauwelijks. Nee, dat kon het niet zijn. Hij draaide zijn hoofd om de kamer in zijn blikveld te vangen... en schokte toen hij een fel oplichtend figuur aan zijn bed zag staan — op nog geen halve meter bij hem vandaan. Een engel! was de reflex van zijn gedachten. Het kostte hem een halve seconde vóór hij door zijn tranen en het felle zonlicht heen de persoon herkende, die hem nadenkend stond aan te kijken. „Rhodé?” „Stil maar, hoor, ik heb hem gevonden,” zei ze troostend. Hij volgde haar niet. „Ik dacht even dat je een engel was,” grijnsde hij, verlegen met zichzelf. Wacht even. Zou ze het over Jezus hebben? Dat zou geweldig zijn! „Wie heb je gevonden, meisje?” Ze hief iets omhoog in de bundel zonlicht die haar zo deed stralen. Het langwerpige ding glinsterde scherp. „Je pen,” verklaarde ze. Opnieuw klokte Johans verstand een halve seconde weg. „Mijn…,” begon hij. Toen herkende hij het zilveren vulpotlood met de gegraveerde tekst, dat voor hem zo'n enorme waarde had. Had hij dat verloren? Hij had het ding nog niet eens gemist… Rhodé vervolgde: „Dus je hoeft niet meer verdrietig te zijn. Ik kon Michelle nergens vinden en toen zag ik dat jouw deur open stond. Ik had de pen gevonden waar je straks stond te tekenen. Maar hier is hij weer!” „Ja, dank je,” zei Johan, die nu overeind kwam en het kleinood in ontvangst nam. Hij hoefde er niet naar te kijken. Hij wist wat er stond. Toch keek hij. „Iedereen denkt dat ik een engel ben,” vertelde Rhodé, met een ietwat fronsende uitdrukking op haar gezichtje. „Timmy óók al.” Johan glimlachte. Zó vreemd was zijn reactie van daarnet dus blijkbaar niet... |
|||||
|