| |||||
„Een meisje, geschatte leeftijd: einde tien, begin twintig,” meldde Ishtaran van achter haar mondkapje, zwaar aangeslagen maar volgens haar training haar emoties aan de kant zettend. Het verstopt zittende slot van de kerker had de strijd tegen vier paar geschoeide mannenhanden uiteindelijk moeten opgeven. Hagiysh stond juist op het punt opnieuw flauw te vallen, toen de koning hem opdroeg terug te gaan naar boven om een geschikte zak te halen voor het vervoer van het meisjeslichaam. De kamerheer verwijderde zich aarzelend, maar met een vloeiende buiging. „Hoe lang denkt u dat zij hier gelegen heeft?” vroeg de koning de medica. „Na haar dood minstens twee weken,” antwoordde die. „Daarvóór… gedurende nog onbepaalde tijd. Het is moeilijk schatten zonder verder onderzoek. En ik moet tot mijn vreugde toegeven nog weinig ervaring te hebben opgedaan in deze tak van mijn expertise.” „Ik wens u met heel mijn hart toe dat u zoiets nóóit meer zult hoeven meemaken,” was de hartelijke respons van de koning. Ishtaran knikte dankbaar, wetend dat het ergste nog moest komen. „We hebben meer informatie nodig, Korfos,” zei de koning. „Kan dit het meisje Iriniah zijn, dat onlangs plotseling vermist werd? Er is tot op heden toch niets van haar vernomen?” „Die mogelijkheid is zeer wel aanwezig, majesteit,” antwoordde de militaire aanvoerder. „Er zijn, bij mijn weten, geen andere gevallen van vermissing bekend die met de vondst van dit lichaam opgelost zouden kunnen worden.” „Is het nog mogelijk haar te identificeren?” vroeg de koning, zich opnieuw tot Ishtaran wendend. „Zeker, sire,” antwoordde de vrouw zelfverzekerd. „De kleuren en de tekening van haar luminescentiepatroon zijn nog zeer nauwkeurig vast te stellen in het laboratorium. Binnen een paar dagen zal ik u uitsluitsel kunnen geven aan de hand van omschrijvingen van Iriniah.” „Doe dat,” droeg de koning haar op. „Generaal Korfos, zie erop toe dat de medica voor haar onderzoek kopieën krijgt van de omschrijvingen die Iriniahs ouders van haar hebben gegeven.” „Zeker, majesteit,” antwoordde Korfos, een stevig gebouwde waterman met een zachtgroene tekening. „Nu eerst is het wachten op Hagiysh,” verzuchtte de koning, terwijl hij zijn blik nogmaals tegen zijn gevoel in op het stoffelijk overschot van de onfortuinlijke jonge vrouw liet rusten. In stilte zette hij zijn dreigement kracht bij: hij móést en zóú de dader vinden en straffen! Maar de gedachte die hem niet losliet, was een vraag rond de identiteit van die dader. Het moest iemand zijn, die toegang had tot het koninklijk paleis — en er zijn of haar weg wist te vinden. Dat kon niet veel goeds betekenen voor de veiligheid van zijn vrouw, zijn kinderen en het overige personeel…! Maar… wie kon hij nog vertrouwen? „Generaal,” sprak hij gehaast. „Zodra dit lichaam naar boven gebracht is, heeft het vinden van magister Toenak uw topprioriteit. Daarbij zou ik graag zien dat u de bewaking tot nader order verdubbelt.” Generaal Korfos knikte. Met een schok herinnerde Silvaeo zich dat er nog kerkers op inspectie lagen te wachten. Hij meldde zijn nieuwe doel bij zijn personeel en zwom bij hen vandaan, verder de gang in. |
|||||
|