| |||||
„Houd je maar vast aan mijn schouders,” stelde de koning voor, terwijl hij zijn dochter inhaalde. „Dank u wel,” zei Lidhia, die een dergelijke nabijheid van haar vaders sterke rug als zeer prettig beschouwde in deze duistere put, die slechts op zeer korte afstand werd verlicht door hun eigen helder blauw met dieprood gekleurde luminescentiepatronen. Voor hen uit, beneden hen, zwom de kamerheer in een lampion van dergelijk licht, al was zijn schijnsel meer oranje van tint dan dat van de koning en zijn dochter. Afgezien van Hagiysh werd alles wat zij konden zien niet eerder dan een meter of twee voor hen uit zichtbaar — en dan nòg moesten ze geducht uitkijken voor uitsteeksels aan de grillige wanden. „Tot hoe ver gaat deze schacht?” vroeg Lidhia nieuwsgierig, die niet gewend was aan dergelijke diepten en de wateropname door haar lichaam als zeer onplezierig ervoer. „De schacht zelf is zo’n dertig meter lang,” antwoordde haar vader direct. „Dertig meter!?” reageerde Lidhia verbaasd. „Zo diep als nu ben ik dan nog nóóit geweest!” „Dat klopt,” was het antwoord. „Maar bid nu maar voor de magister, dat hij gevonden zal worden, en liever niet door ons hier beneden.” „Waarom niet?” vroeg Lidhia. „Omdat ik degene die de magister durft te ontvoeren en hem hier ergens waagt te verbergen, persoonlijk zal berechten,” antwoordde Silvaeo grimmig. „En geloof me, ik zal niet mild zijn.” „Ontvóéren!?” fronste Lidhia. „Dacht je serieus dat de magister uit zichzelf in deze schacht zou afdalen?” vroeg haar vader haar. „Als hij hier beneden is, heeft iemand hem ontvoerd.” Lidhia verwerkte dit even. Het was logisch, natuurlijk. En ja, ook zij hoopte nu dat ze haar grote vriend niet zouden aantreffen, daar beneden. Maar aan de andere kant, zo dacht ze, zouden ze in dat geval tijd aan het verspillen zijn door naar beneden te gaan! Toch moesten ze het proberen. Als hij hier beneden was, zouden ze bóven tijd verspillen. Hagiysh bereikte het einde van de gang: hij bezwom een grotere ruimte. Vlak achter hem volgden de koning en de prinses. „Majesteit, u weet ongetwijfeld hoe deze kerkers zijn ingedeeld,” hoorden ze Hagiysh twijfelen, die om zich heen probeerde te kijken maar in zijn blikveld beperkt werd door de inferieure verlichting. „Er zijn twee gangen,” antwoordde de koning. „Eén ervan leidt in zuidelijke richting, de ander loopt naar het oosten.” De mannen zwommen bij elkaar vandaan; Lidhia bleef gehoorzaam in het kielzog van haar vader. „Hier is een muur,” zei koning Silvaeo. „Dat betekent dat één van de gangen recht achter ons begint.” „Het begint daarop te lijken, majesteit,” hoorden ze Hagiysh zeggen. Ze draaiden zich om. Inderdaad was de kamerheer al een eindje bij hen vandaan. „Doe het kalm aan, waarde kamerheer,” maande de koning hem. „Er zijn kerkers aan uw beide zijden.” Hagiysh draaide zich om en zwom een eindje terug om bij het begin te beginnen. „Is het een idee, majesteit, om gezamenlijk beide gangen te onderzoeken?” „Ik zou het geen slecht idee vinden, Hagiysh,” kreeg de man als antwoord. Lidhia glimlachte: de kamerheer was zichtbaar opgelucht dat hij niet alleen werd gelaten in zo’n gang! En ze kon het zich goed voorstellen… De koning en de prinses namen de linkerzijde van de gang voor hun rekening. Hagiysh inspecteerde de kerkers aan de rechterzijde. „Pappa?” „Ja, Lidhia?” „Hoe lang is het geleden dat er ècht mensen werden opgesloten in deze kerkers?” „Dat was tijdens het bewind van koning Atefor, meisje.” „O,” reageerde Lidhia bij de ontdekking dat dat meer dan honderd jaar in het verleden was geweest. Ze bescheen een ruw betraliede kerker. De schaduwen die zij wierp tekenden zich scherp maar tegelijk ook vaag af tegen de weerkaatsing van haar luminescentie. Een kale ruimte, niet meer dan dat. „Zijn deze kerkers altijd zo geweest?” vroeg het meisje, dat diep onder de indruk was van het naargeestige karakter van deze duistere, ondergrondse gang. „Nee,” antwoordde haar vader, die intussen verder zwom en haar daarmee dwong dat ook te doen. „Ik heb begrepen dat er vroeger een eenvoudige slaapbank in iedere kerker heeft gestaan. Toen de kerkers al lang in onbruik geraakt waren, zijn ze ontruimd en grondig schoongemaakt. Dat was tijdens het bewind van je overgrootvader Dachitroh. Je hoeft dus niet bang te zijn dat je hier iets zult zien dat nog uit de tijd daarvóór afkomstig is.” „Ik ben niet bang, vader!” protesteerde Lidhia. „Het is alleen zo… naargeestig hier beneden. Vindt u het water hier ook zo… muf?” „Ja,” antwoordde Silvaeo, die het hartgrondig met zijn dochter eens was. „Daar heb je gelijk in. Het zal wel komen door een tekort aan watercirculatie.” In de op die woorden volgende stilte kwamen oude verhalen en legenden bij hem in gedachten op. Hij herinnerde zich zijn jongensdroom om de geheimen van dit gangenstelsel te ontrafelen… Dat was een droom, waar hij al in geen jaren meer aan gedacht had… Een plotselinge snijdende gil van Lidhia haalde hem ruw uit zijn overpeinzing. Het meisje klampte zich trillend aan hem vast en verborg haar gezicht tegen zijn schouder. Hagiysh kwam haastig van de overkant van de gang aangezwommen, maar viel zonder omhaal flauw toen hij ontdekte wat Lidhia zo had doen schrikken. Terwijl Silvaeo zijn dochter stevig vasthield, staarde hij vol ongeloof en afschuw tussen begroeide tralies door. |
|||||
|