| |||||
„Het geringe verstand van deze man wiens leven reeds vele jaren heeft mogen aanschouwen, begrijpt uw woorden, hoogheid,” sprak magister Toenak, enige momenten nadat Lidhia klaar was met het vertellen van haar ongewone verhaal. „Het pijnigt deze uw nederige onderwijzer echter ten zeerste uw teleurstelling op te zullen wekken bij de mededeling dat mijn verstandelijke vermogens ontoereikend zijn om enige verklaring voor de door u omschreven gebeurtenissen te kunnen bieden. Hypothesen bestormen mijn gedachten en associaties dienen zich met niet weinigen aan, maar waar mijn geheugen verlangt naar een parallel met welke geschiedenis, welk verslag, welke mythe of welke overlevering ook, blijft deze wens nog onvervuld. Uw verhaal zou in de koninklijke bibliotheek een unieke nieuwkomer vormen, ook al zult u dat hoogstwaarschijnlijk in slechts geringe mate als opwekkend nieuws beschouwen.” „Dus u hebt nog nooit van zoiets gehoord of gelezen,” concludeerde Lidhia kleintjes. Trikticlic dook speels tussen hen door, een bruisend spoor van luchtbelletjes in zijn kielzog. „Voor zover ik op de hoogte ben van wat onze bibliotheek aan materiaal te bieden heeft, mag u die conclusie als correct beschouwen,” knikte de magister. Lidhia grimaste. Magister Toenak stond erom bekend dat hij de enige persoon binnen het rijk was, die van ieder boek in de grote bibliotheek naar waarheid kon zeggen dat hij het gelezen had — met behoud van een heldere herinnering aan de inhoud ervan. En de koninklijke bibliotheek vormde in geen geval de grens van zijn kennis. „Maar magister!” riep ze uit in een vlaag van rijzende wanhoop. „Als u uw verstand en uw kennis als onvoldoende beschouwt, wie zal mij dàn kunnen helpen!?” De magister keek haar aan, een diepe rimpel in zijn voorhoofd en warme genegenheid in zijn ogen, en gaf haar ten antwoord: „Wanneer mijn verstand, hoe helder het ook moge zijn, en mijn kennis, hoe uitgebreid die ook is geworden, zijn uitgeput…” Lidhia bleef hem aankijken, terwijl hij zijn stem hervond in de plotseling opkomende emotie die hij voelde bij het hulpeloos kijkende meisje naast hem. Hij zuchtte en vervolgde: „…dan vindt mijn ziel rust in de wetenschap dat al mijn verstandelijke vermogens slechts een enkel zandkorreltje voorstellen op de bodem van alle wateren — en welke droge gronden dan ook mogen bestaan — in vergelijking tot die van de Almachtige, Die tevens de Alwetende is.” Lidhia’s onderlip trilde vervaarlijk en haar stem stierf weg terwijl ze vroeg: „Magister, zoudt u dan voor mij willen bidden? Zoudt u…mèt mij willen bidden… dat Hij laat zien wat er aan de hand is? Of Hij een bedoeling heeft met dit alles? Of Hij alles op zijn plaats wil laten neerkomen en… bij Gabriëlle wil zijn?” Toenak glimlachte weer en zei: „De inhoud van uw vragen siert u meer dan mijn woorden kunnen uitdrukken, prinses. Was uw verzoek om gebed slechts gericht op de verlossing van uw dromen, dan zou dit wellicht ten nadele kunnen zijn van de mogelijke tweede partij in deze geschiedenis.” „Het zou niet eerlijk zijn voor Gabriëlle als ik haar op die manier in de steek zou laten,” legde de prinses haar woordkeuze uit. „En daarbij… ik heb haar beloofd dat ik vriendschap met haar zou sluiten. Zij heeft dit gesprek tussen u en mij even zo goed meegekregen als wij tweeën, daarvan ben ik overtuigd. U zou tegen háár kunnen praten door tegen mij te praten.” De magister fronste zijn wenkbrauwen in een nadenkende gelaatsuitdrukking. Zou hij dat doen? Het verhaal dat Lidhia hem toevertrouwd had maakte het zeer waarschijnlijk dat het zo reëel was als het maar kon zijn — in ieder geval voor de prinses. Maar zou het verantwoord zijn om erin mee te gaan? Zou dat wel ten goede komen aan Lidhia’s genezing — als het inderdaad een mentale ziekte zou blijken te zijn? Een meervoudige persoonlijkheid? In Lidhia? Daar had ze tot nu toe nog geen enkel symptoom van laten zien: ze was, al was ze mentaal en emotioneel enigszins uit balans, volledig zichzelf te allen tijde. Eén van zijn associaties drong zich onstuimig en verontrustend aan hem op: hij kon zich niet onttrekken aan de gedachte dat deze ‘Gabriëlle’ even goed een kwade macht zou kunnen zijn, die zich aan Lidhia voordeed als een in nood verkerend meisje: gebondenheid — of zelfs bezetenheid — door demonische machten was een probleem dat zich nog steeds met enige regelmaat voordeed. Maar die gedachtegang wilde hij liever niet benoemen. En als dit het geval zou zijn, dan zou hij ‘Gabriëlle’ slechts moeten aanspreken om ‘haar’ uit naam van de Almachtige te bevelen Lidhia met rust te laten. Zou exorcisme echt nodig zijn? Het leek hem nogal dramatisch, en persoonlijk had hij er weinig fiducie in. Maar wat als de Almachtige nou eens iets anders bewerkt had — iets goeds met een plan dat zijn begrip en kennis te boven ging? Het zou niet de eerste en zeker niet de laatste keer zijn… Als er ècht een geestelijke band bestond tussen Lidhia en een daadwerkelijk bestaand luchtmeisje, een band die was gesmeed door de Almachtige Zèlf, dan zou het noch Lidhia, noch Gabriëlle enig goed doen om Gabriëlle als een demonische macht te behandelen. Dan was er nog het verzoek van de prinses. Als zij onder de invloed van een demonische macht zou verkeren, dan zou deze macht haar zéér zeker niet stimuleren in een vraag om gebed voor zichzelf en zelfs specifiek voor deze demonische macht! Langzaam streek hij met zijn hand over zijn kin, en zuchtte. Even sloot hij zijn ogen, waarbij hij bewust een poging deed zijn gedachten tot rust te brengen. Een stil gebed steeg op vanuit zijn hart. Miste hij niet iets? Zag hij niet een belangrijk detail over het hoofd? Het was waar dat hij een reputatie had, maar hij kende zichzelf te goed om op zijn reputatie te vertrouwen. Maar àl te vaak was hij getuige geweest van het feit dat de val onvermijdelijk volgt op hoogmoed — en één van zijn angsten betrof dat thema aangaande hem zèlf. Hij had inderdaad geen directe overeenkomst voorhanden tussen wat Lidhia hem vertelde en wat hij al wist. Toch bekroop hem een gevoel alsof hij naar een woord zocht, waarvan hij met grote stelligheid wist dat hij het kende, al wilde het hem op dit moment niet te binnen schieten wat die neon tetra ergens diep in zijn achterhoofd te betekenen had. Hij keek zijn pupil liefdevol aan, die hem een verwachtingsvolle blik terugschonk, en opende bedachtzaam zijn mond. |
|||||
|