| |||||
„Toen jij naar Gabriëlle toe liep, bedacht ik me plotseling dat ik mevrouw Van den Heuvel beloofd had deze pauze te helpen in de bieb,” verontschuldigde Amber zich, hevig kleurend. Zij en Rosa kwamen juist uit de bibliotheek, waar Rosa zich direct na het irritante geluid van de schoolbel met een „Tot vanmiddag dan!” tegen Gabriëlle naartoe gehaast had om Amber te zoeken. „Dat dacht ik al,” begreep Rosa opgelucht. „Zeg, ik heb Gabriëlle gevraagd of ze vanmiddag met ons mee komt naar mij thuis. Dat vind je toch wel goed, hè?” Ze stopte en draaide zich om, omdat Amber plotseling de pas inhield en haar met een ingewikkelde uitdrukking op haar gezicht aankeek. „Wat is er?” „Het spijt me, Rosa,” zei Amber moeilijk, „maar ik kan vanmiddag niet. Er is zó veel werk in de bieb op dit moment! Mevrouw Van den Heuvel heeft met de invoering van dat nieuwe systeem echt alle hulp nodig die ze kan krijgen… Het spijt me echt!” „’t Is al goed,” schokschouderde Rosa. „Wel jammer, want Gabriëlle is best een aardig meisje en ik denk dat jullie heel goed met elkaar zouden kunnen opschieten.” Amber keek naar de grond en zei, toen ze weer opkeek: „Een ander keertje, oké?” „Oké,” zei Rosa, die er alweer overheen gestapt was. „Kom mee, anders komen we te laat!” Samen liepen ze de gang op en voegden zich bij de stroom leerlingen die op weg waren van de aula naar het Ervaringscentrum, zoals de zuidelijke aanbouw aan het complex genoemd werd. „Hallo mevrouw Van Gorkum!” groette Rosa een roodharige vrouw van ergens achterin de twintig, die daar op dat moment ook liep. „Hoi, Rosa! Hoi Amber!” groette de biologiedocente vriendelijk. Amber glimlachte terug. Toen splitste de stroom zich in drieën: de beide meisjes moesten naar rechts voor natuurkunde; de docente naar links, waar de biologie- en aardrijkskundelokalen zich bevonden. „Stom van me, Bambi,” zei Rosa plotseling. „Wat?” vroeg Amber, zich zoals altijd warmend aan de vriendelijke bijnaam die zich tijdens hun jaar in de brugklas speels plagend via ‘Ambie’ had ontwikkeld. „Ik had haar naar Vraag Drie kunnen vragen.” „O ja,” herinnerde Amber zich nu. „Dat was die vraag over fotosynthese, hè?” Rosa knikte haar instemming en keek Amber verwachtingsvol aan, maar die zei: „Die had ik ook fout.” Rosa kneep haar ogen dicht in een grijnzende frons, schudde haar hoofd en blies door haar neusgaten. „Sorry.” „Geeft niet.” Ter Heerdt gaf ogenschijnlijk geanimeerd les, het laatste uur van die dag. In werkelijkheid hield hij ongemerkt twee leerlingen chagrijnig in de gaten. Elize had, halverwege de les, in een kort gebaar Gabriëlles etui — dat in haar ogen te ver op háár tafeltje was komen te liggen — een paar centimeter teruggeschoven. Gabriëlle had Elize aangekeken en, in respons, vermoeid met haar ogen gerold. Dat was duidelijk niet naar Elize’s zin geweest, want die had daarop een goedkoop kladblok uit haar merktas gehaald om propjes te maken. Die belandden vervolgens stuk voor stuk op Gabriëlles tafel. Pas toen er een propje op haar boek terecht was gekomen, was Gabriëlle begonnen de indringertjes haar territorium uit te zetten: uiteraard terug naar de tafel van herkomst. Hij had veel van deze scène gevolgd terwijl hij zijn lesstof uit de doeken stond te doen, maar op dat punt had Elize hem even onderbroken. „Meneer, Gabriëlle zit met propjes te gooien!” Even had hij Elize aangekeken. Die had hem ongegeneerd verongelijkt aangestaard terwijl Gabriëlle verontwaardigd naar haar buurvrouw had zitten kijken. „Gabriëlle?” had hij met zijn donkere stem retorisch gevraagd. Het meisje had haar hoofd afgewend, daarbij zijn blik mijdend, om ongeïnteresseerd naar buiten te gaan kijken. Vijf minuten was het rustig geweest. Toen had Elize het nogmaals voor elkaar: alle propjes lagen weer bij Gabriëlle, die de pesterij nu duidelijk probeerde te negeren. Ze schoof de propjes tenminste gewoon aan de kant, zonder er verder acht op te slaan. Maar dat was niet wat Elize voor ogen had. Blijkbaar had ze aan munitie-ontwikkeling gedaan, want even later klonk Gabriëlles stem hevig verontwaardigd: „Jôh! Kijk wat je doet!” „Gabriëlle en Elize, is het nou uit?” had hij zijn les ten tweede male onderbroken. „Meneer,” had Gabriëlle nu geroepen. „Ze zit met inkt in mijn boek te knoeien!” „Opletten nu,” had hij bars gezegd, in het midden latend tegen wie hij het had en wat hij precies bedoelde. Propjes met inkt, had hij gedacht. Hoe bedenkt ze het! Een stille stem fluisterde hem een idee in. Als die dametjes nog één keer de les zouden verstoren, dan zou hij… Maar Elize hield zich nu gedeisd, blijkbaar geschrokken van Gabriëlles uitroep, en Gabriëlle was druk bezig met haar besmeurde boek maar leek verder rustig. Jammer, vond hij, en hij hoopte in stilte dat het zaad van de gespannen situatie zou openbarsten. De les verliep verder echter in alle rust en naarmate het uur verstreek, werd hij hoe langer hoe chagrijniger. Hij had de hoop juist opgegeven toen plotseling, een paar minuten voordat de bel zou gaan, Elize hard „Au!” riep. Het „Jôh!” dat direct op die uitroep volgde was aan Gabriëlle gericht. „Zo, Elize Jubbenga en Gabriëlle LaCroix, dat is de derde waarschuwing. Blijven jullie straks na de les maar eens even hier om mij te helpen het lokaal op te ruimen. Ik hoop dat dat jullie aandacht tijdens de les in het vervolg ten goede zal komen.” Hij zag hoe Elize kwaad keek en Gabriëlle verstijfde. En heimelijk genoot hij ervan. Dit was fase één, dacht hij vergenoegd. Nu lukt fase twee ook wel. Hij ging aan zijn bureau zitten en sloeg zijn benen over elkaar. Het was koud buiten. Rosa stond met hoog opgetrokken schouders in haar eentje bij de fietsenstalling — en wachtte terwijl ze trillend wolkjes condens uitblies die meteen bij haar weggetrokken werden door de ijzige wind. Ze wiebelde van haar ene voet op de andere en haalde haar linkerhand uit haar jaszak om voor de zoveelste keer op haar kleine, zwart met goudkleurige dameshorloge te kijken. Ze vroeg zich af hoe lang ze nog zou wachten en keek omhoog. De tint van de asgrauwe lucht wees erop dat het niet lang meer zou duren voor de schemering in zou vallen. Het liefst wilde ze naar huis gaan. Maar wat als Gabriëlle door een leraar was opgehouden en zou komen nadat zij weggegaan was? Ze moest nodig. Misschien zou ze eventjes naar binnen kunnen glippen, gauw naar het toilet en dan weer terug… Maar nee, in de tussentijd zou Gabriëlle kunnen komen, en die zou meteen weggaan als zij hier niet stond te wachten… dat voelde ze gewoon. Ze wist het niet meer, en haar lip trilde nu van meer dan alleen de snijdende kou. „Heer, ik weet niet hoe ik dit moet aanpakken,” bibberde ze. „Ik wil zó graag aan Gabriëlle laten zien dat er ook mensen zijn — met U als de belangrijkste — die om haar géven! Maar ik weet niet of ze nog komt. U weet waar ze is, en òf ze nog komt…” |
|||||
|