| |||||
Als gestoken draaide Gabriëlle zich om — staarde in opperste verbazing het knappe jonge meisje aan, dat regelrecht op haar toe kwam lopen. Donkere kleren. Donker, vol, redelijk kort haar. Donkere ogen en een enigszins getinte huid. Geen opvallende make-up. Gabriëlle had haar wel eens zien lopen op de gang, of tijdens een pauze. Naar schatting een derdeklasser, maar ze kon ook in de tweede thuishoren. De aangesprokene opende haar mond om zich hardop af te vragen wat dit te betekenen had, maar het in haar ogen brutale jonkie legde haar met een dringend gebaar het zwijgen op en zei amicaal: „Kom mee, de anderen wachten al op ons!” Nog een indringende blik van de volslagen vreemdelinge. „Doe alsof je me al jaren kent,” fluisterde ze Gabriëlle toe. Die begreep plotseling wat de bedoeling was, en begon dankbaar haar rol te spelen. „Ja, sorry, het duurde wat langer dan ik verwacht had,” verontschuldigde ze zich. Ze liepen samen de trap af, negen treden en dan een plateau. „Weet je, ik heb een negen voor die repetitie van laatst! Muzikale vorming, weet je nog?” babbelde het onverwachte gezelschap vrolijk. „Echt waar? Goed, jôh!” antwoordde Gabriëlle wezenloos. „Ja, och… Je weet het, hč? Ik heb mijn hele leven al muziek om me heen! Ik ben eigenlijk gelukkiger met die zes voor Frans, vorige week. Hihi!” Gabriëlle liet het opgewekte gekeuvel zonder te luisteren over zich heen stromen. Weer negen treden, ditmaal gevolgd door een verdieping. Ze schrok: daar stond hij, in de blinde hoek tussen de gang en het trappenhuis! Hij keek haar strak aan; schonk de meisjes een norse groet. Zij werd vuurrood, maar liep dapper door — de stof van haar jasje schuurde langs die van zijn geruite overhemd. Haar jongere begeleidster schoof een arm door die van Gabriëlle. Het gebaar gaf haar nieuwe moed en kracht. „Dag meneer!” onderbrak haar redster ongedwongen maar triomfantelijk de woordenstroom, om onverstoord verder te gaan waar ze gebleven was. Ze keerden hem gezamenlijk de rug toe, en vervolgden hun weg naar de begane grond. Zonder om te kijken liepen ze de gang door om zich in de rumoerige pauzedrukte in de garderobe op te laten nemen. Gehaald! dacht Gabriëlle. Voorlopig, dan… „Hoi!” begroetten sommigen de vreemdelinge, die nu voor haar uit liep en blijkbaar aardig wat bekendheid genoot onder de tweedeklassers. Zelf kreeg ze te maken met de gebruikelijke minachtende blikken — en niet alleen van jaargenoten. Op een betrekkelijk rustige plek tussen enkele rijen jassen draaide het meisje zich naar haar toe en zei: „Ik zou het leuk vinden als je met me mee kwam naar lokaal achtenveertig.” „Wat is daar dan?” vroeg Gabriëlle. „Gewoon een aantal leerlingen uit allerlei klassen,” legde het meisje vaag glimlachend uit. „Ik denk dat je het wel fijn zou vinden.” Gabriëlle schudde haar hoofd. Uit alle klassen? En zij later binnenkomen dan de anderen? „Nee, dank je,” weerde ze af terwijl ze zich de akelige stilte voorstelde, die zich zou voordoen zodra zij zich daar zou laten zien. „Ik wil liever even alleen zijn.” „Oké,” drong het meisje niet verder aan. „Houd je taai, hč?” En weg was ze, tussen een paar jassen door. „O!” reageerde Gabriëlle te laat, en mompelde beschaamd en teleurgesteld: „Ik weet niet, hoe je heet… En ik heb je nog niet eens bedankt…!” |
|||||
|