| |||||
Niet iedereen vertrouwd mijn goede nieuws Ik ga naar Nazareth en op de rustdag preek ik in de kerk. Daar vraagt iedereen zich verbijsterd af waar ik mijn wijze woorden vandaan haal en hoe ik zoveel wonderen kan doen. Ik ben toch gewoon een timmerman, de zoon van Maria, net als Jakob, Joses, Judas en Simon? Mijn zussen wonen hier ook nog. Ze moeten niets van me hebben. Ik wordt het minst gewaardeerd in mijn eigen stad, door mijn eigen familie. Ik verbaas me over hun gebrek aan vertrouwen en kan hier alleen enkele zieken genezen door handoplegging. Ik geef les in de dorpen in de omgeving en stuur mijn leerlingen in duo’s op pad, met als opdracht: ‘Vertel mijn goede nieuws aan iedereen, want daardoor kunnen ze veranderen. Bevrijd hen van de slechte geesten, zalf de zieken en genees ze. Neem alleen een stok en sandalen mee en trek geen extra kleren aan. Wanneer je ergens mag logeren, blijf je daar tot je weer verder reist. Wanneer je ergens niet welkom bent en men niet naar je luistert, schudt je het stof van je voeten. Zo laat je zien dat je niets meer met hen te maken wilt hebben.’ Door de reizen van mijn leerlingen, hoort Herodus ook van mij. Die voelt zich schuldig omdat hij op zijn verjaardag Johan de Dompelaar heeft laten vermoorden. Herodias’ dochter danste die dag voor hem en zijn gasten. Herodus waardeerde dit zo, dat ze elk cadeau mocht vragen dat ze wilde, al was het zijn halve koninkrijk. Op haar moeders advies vroeg ze om Johans hoofd. Omdat Herodus dit niet kon weigeren, liet hij Johans hoofd op een schaal aan het meisje serveren. Johans lichaam werd door zijn leerlingen begraven. Herodus denkt nu dat ik Johan ben die uit de dood is opgestaan en daardoor wonderen kan doen. Men vertelt wel meer geruchten over mij. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat ik één van mijn vaders boodschappers ben, zoals die er vroeger waren. Sommige mensen denken speciaal aan Elia. |
|||||
|