| |||||
Ik geef vijfduizend mensen te eten Wanneer alle leerlingen terugkomen, vertellen ze over hun avonturen. Het is echter zo druk dat we amper kunnen eten. Daarom varen we naar een stille plek om alleen te zijn, zodat ze kunnen uitrusten. Helaas wordt ons vertrek opgemerkt en direct verder verteld, waardoor er uit alle steden mensen snel naar die plek reizen. Voor ik uit de boot stap, staan er al massa’s mensen. Ik heb medelijden met hen, want het is net een kudde schapen zonder herder. Ik spreek heel lang tegen hen, tot mijn leerlingen me storen omdat het al laat is en we geen eten hebben. Ze willen iedereen wegsturen om in de buurt wat te gaan eten, maar ik vind dat zij voor voedsel moeten zorgen. Omdat dit volgens de leerlingen niet te betalen is, vraag ik hoeveel eten er aanwezig is. Ze verzamelen vijf broden en twee vissen. Ik laat de vijfduizend mensen in groepen van honderd en vijftig man in het groene gras zitten. Ik neem het brood en de vis, dank mijn vader voor het eten en breek het voedsel. De leerlingen delen het uit. Wanneer iedereen genoeg gegeten heeft, blijven er nog twaalf manden met eten over. |
|||||
|