| |||||
Een korte samenvatting van het voorafgaande Toen God de aarde maakte, liet hij daar miljoenen soorten wezens op leven. Tussen al deze wezens namen de mensen een speciale plaats in, omdat zij het meest op hem leken. God wilde graag met hen samenwerken en gunde hen daarom een eeuwig leven. De mensen wilden echter zelf de baas spelen op aarde en lieten God links liggen. God accepteerde dit en trok zich terug. Hierdoor werd het leven op aarde een stuk zwaarder en verdween het eeuwige leven. De mensen maakten er een enorme puinhoop van. Daarom besloot God bijna al het leven te vernietigen door een grote overstroming. Alleen een kleine groep mensen en dieren overleefde de ramp in een houten boot, bijna net zo groot als een olietanker. Zij mochten opnieuw proberen om samen met God iets moois van de aarde te maken. Hij beloofde ook dat hij de aarde nooit meer zo zou vernietigen. De mensen bleven zich echter tegen God verzetten. Toen probeerde hij iets nieuws en koos Abraham uit om de vader te worden van een groot volk dat de wereld moest tonen hoe geweldig God is, zodat de wereld weer met hem zou samenwerken. Abraham woonde in Israël (dat nog niet zo heette). God schonk hem heel voorzichtig één zoon, maar Abraham kreeg de belofte dat uit deze zoon, Isaäk, een heel volk zou groeien. Isaäk kreeg twee zonen: Ezau en Israël (die eerst Jacob genoemd wordt). Israël kreeg twaalf zonen en vertrok met zijn gezin naar Egypte, vanwege een hongersnood. Daar groeide zijn familie, in vierhonderd jaar, uit tot een volk van meer dan zeshonderdduizend mensen. Uit angst voor dit volk begonnen de Egyptenaren het te onderdrukken. Daarom vroegen de Israëliërs God om hulp. Hij koos Mozes uit om hen te bevrijden en dwars door de woestijn terug naar Israël te brengen. Daar leefden ze in tenten. God trok mee met het volk en kreeg zijn eigen tent. Toen ze in Israël aankwamen, beloofde God dat ze daar in alle rust, welvarend zouden leven, als ze hem maar niet in de steek lieten. Helaas deden ze dat wel en werd het land steeds aangevallen door de buurlanden. Pas als het volk God dan weer opzocht, werden ze bevrijdt. Israël dacht dat het zich beter tegen de buurlanden kon beschermen als het een koning had. God vond dit niet leuk, maar hij accepteerde het en koos zelf een koning voor hen uit. Die eerste koning, Saul, maakte er echter een potje van en God koos een tweede koning uit, David. Die vond het maar niks dat God nog steeds in een tent woonde en wou graag een huis voor hem bouwen. God vond dat echter geen goed plan en wilde dat Davids opvolger dat huis zou bouwen. Omdat hij wel tevreden was over David, beloofde hij hem dat er altijd een nakomeling van hem koning van Israël zou zijn. Davids zoon Salomo werd de nieuwe koning en bouwde Gods huis. God gaf hem wijsheid om te regeren, maar na verloop van tijd werd Salomo eigenwijs. Hij trouwde vrouwen uit het buitenland en bouwde huizen voor hun nep godjes, terwijl God dat allebei verboden had. Ook buitte hij zijn volk uit en daarom wou niet iedereen in Israël dat Salomo’s zoon, na hem, koning werd. Het land brak in tweeën: Juda en Israël. Daarna dwaalden de Joden, met vallen en opstaan, steeds verder van God vandaan. Hij stuurde steeds boodschappers om hen te waarschuwen, maar vaak luisterden ze niet. Elia was één van die boodschappers. Het bijzondere van Elia was dat hij niet stierf, maar door God opgenomen werd van de aarde naar de hemel. Uiteindelijk liet God Israël overvallen en een groot deel van de bewoners wegvoeren als ballingen. Er leek weinig meer over van het plan om via Israël alle andere volken te bereiken. God stuurde echter boodschappers die beloofden dat er een bevrijder zou komen die dit wel voor elkaar zal krijgen. Na zeventig jaar mochten de Joden weer terug naar Israël en werd het land opnieuw opgebouwd. Toch kreeg het land nooit meer een eigen koning. Honderden jaren later was Israël een provincie van het Romeinse rijk, maar de Romeinen lieten de Israëliet Herodus de baas spelen. De Israëlieten hoopten allemaal dat de bevrijder snel zou komen. Jesaja had gezegd dat er eerst iemand zou komen om die bevrijder aan te kondigen. De Israëliërs dachten dat dit Elia moest zijn, want die zou volgens hen terugkomen op aarde. Ze dachten ook dat de bevrijder uit de stamboom van David moest komen, omdat God beloofd had dat er altijd een nakomeling van David koning van Israël zou zijn. Toen werd Johan geboren. Zijn geboorte werd aangekondigd door een hemelse knecht. Die vertelde zijn vader dat Johan nooit alcohol mocht drinken en dat Gods geest met hem zou zijn. Johan zou de mensen uitdagen om God opnieuw te gaan zoeken. Zo gebeurde het. Johan trok de woestijn in, bij de rivier de Jordaan. Hij droeg een ruige jas van kameelhaar en at sprinkhanen of honing uit wilde bijennesten. Hij wilde graag dat de mensen besloten Gods weg te volgen, zodat God het hun niet meer kwalijk zou nemen dat ze hun eigen weg gevolgd hadden. Iedereen die uit Judea en Jeruzalem bij Johan kwam en toegaf dat ze vaak hun eigen gang waren gegaan, werd door hem ondergedompeld in de rivier. Johan vertelde dat er iemand komen zou die zo belangrijk was, dat het voor Johan al een hele eer was om zijn schoenen uit te trekken. Want Johan dompelde de mensen onder in water, maar die ander zou hen onderdompelen in Gods geest. Zo gebeurde wat Jesaja al voorspelde: Ik stuur iemand voor je uit, die de weg voor je vrij maakt door in de woestijn te roepen: maak Gods weg klaar, maak Zijn paden vlak! |
|||||
|