| |||||
Twee jaar eerder ‘Je bent jezelf niet de laatste tijd.’ zegt hij. Ik zucht en draai mijn stoel naar het raam. Tegenover mijn kantoor ligt een park en ik zie een stel kinderen spelen bij de vijver. Een paar jongens proberen met een tak een voetbal uit het water te vissen, terwijl twee meisjes van een afstandje toekijken. ‘Ik weet het, Nick.’ Eén van de jongens probeert de bal te pakken en valt bijna in het water. Zijn vriendje achter hem weet hem nog net vast te grijpen en beiden vallen ze achterover in een rood en geel getint bladerenbed. Het is een mooie, zonnige herfstdag, maar ik kan er niet van genieten. Ik grijp de hoorn wat steviger vast. ‘Nick, vannacht had ik weer zo’n nacht.’ zeg ik aarzelend. Ik weet ondertussen hoe hij reageert. We hebben drie weken geleden besloten dat het beter voor ons zou zijn als Nick voor een tijdje bij een vriend zou wonen. Sinds mijn nachtmerries zijn begonnen en ik steeds depressiever ben geworden, is onze relatie achteruit gegaan. Nick begrijpt niet wat er met me aan de hand is en ik eerlijk gezegd ook niet. Het leek ons destijds een goed idee om te gaan samenwonen, want we waren gelukkig met elkaar. Maar nu, vier jaar later, lijkt het ineens niet meer zo’n goed plan. Ik ben labiel geworden. Het ene moment scheld ik iedereen de huid vol, het andere moment barst ik in tranen uit. En Nick was een makkelijk slachtoffer. Hij was in de buurt als ik thuiskwam, waardoor ik hem telkens de volle laag kon geven. ‘Ik wil het niet horen, Abigail.’ Ik weet dat hij geïrriteerd is, anders zou hij me Gail noemen of Abby. ‘Je weet dat ik niet zit te wachten op dit soort onzin. Ik heb al zovaak tegen je gezegt dat je je te druk maakt. Je moet gewoon niet zo hard werken. Neem een paar dagen rust en dan is het gewoon over. Of praat even met je moeder ofzo. Waarschijnlijk maak je je gewoon te druk om niks en slaap je daardoor slecht.’ ‘Jij weet als geen ander dat ik me op dit moment geen vrije dagen kan permiteren, want over twee weken moet onze wintereditie af zijn. Ik heb de marketingafdeling al de hele week aan de lijn, want daar schijnen wat problemen te zijn met de adverteerders. En dit met mij is niet zomaar iets Nick. Ik weet ook niet wat het is.’ ‘Voor jou een ander. Je moest eens ophouden met jezelf zo aan te stellen. Jullie vrouwen maken om het kleinste ding een enorme heisa en praten jezelf dan de put in. Verdorie, zo ken ik je helemaal niet! Wanneer ga je nu eens ophouden met dit gedoe en ga je weer normaal doen?’ Ik voel de tranen opkomen. Mijn stem klinkt hees als ik tegen Nick zeg dat ik geen zin heb in dit gesprek. ‘Nee, ik ook niet.’ snauwt hij en verbreekt de verbinding. Met moeite leg ik de hoorn neer. Mijn handen trillen en voelen klam aan. Ik probeer de snikken te onderdrukken en haal een paar keer diep adem. Dat Nick gefrustreerd is snap ik, maar zijn reactie slaat nergens op. Hij kent me toch beter dan dit? Hij moet toch ook in de gaten hebben dat er iets flink mis met is? Of heeft hij gelijk en stel ik me echt aan? Ik sluit mijn ogen en voel de hoofdpijn opzetten waar ik de laatste paar weken steeds vaker last van heb. Met mijn vingers wrijf ik in mijn ogen. Mijn hoofd staat op barsten. Als ik maar wist wat er aan de hand was. Iemand klopt op de deur en ik draai me om. Snel kijk ik in het ronde spiegeltje dat naast mijn computer staat. Een vermoeide vrouw met een verdrietige blik in haar ogen staart terug. Ik zucht nog een paar keer diep voordat ik ‘binnen’ roep en probeer mijn zakelijkste gezicht op te zetten. De deur zwaait open en Roos loopt de kamer in met een grote mok in haar handen en een stapel dagbladen onder haar arm geklemd. ‘Hai meid. Ik dacht dat je wel toe was aan een kop koffie.’ Mijn secretaresse is een klein vrouwtje met zilvergrijs haar dat ze altijd in een knot heeft zitten. Soms versiert ze haar knotje door er een bloem in te steken of er een fleurig lint omheen te binden. Vandaag draagt ze een bordeauxrood lint, wat goed past bij haar bordeauxrode rok en haar zilvergrijze blouse. Roos is altijd goed gehumeurd en vandaag is geen uitzondering. ‘Wat is het toch weer een heerlijke dag vandaag. Jammer dat we moeten werken. Eigenlijk zouden ze ons vrij moeten geven. God weet wat de winter ons brengt. Dan kunnen we wel werken, als het buiten niets anders doet dan vriezen.’ Ik geef haar een mager glimlachje. ‘Je weet dat dat niet kan, Roos.’ Ze kijkt me onderzoekend aan terwijl ze me de mok hete, zwarte koffie overhandigt en de kranten op mijn bureau legt. ‘Alles goed?’ vraagt ze. ‘Alleen een fikse hoofdpijn. Zou je wat ibuprofen voor me willen halen, ik heb hier niets meer liggen.’ Ze knikt, maar blijft me aankijken alsof ze aanvoelt dat er meer aan de hand is. Waarschijnlijk doet ze dat ook. Roos is als een soort tweede moeder voor me. Vanaf het moment dat ik voor uitgeverij Kurpers & Woudstra kwam werken nam ze me onder haar hoede. Ik was toen nog maar een bureauredactrice die net kwam kijken bij een grote uitgeverij, nog maar een maand afgestudeerd en zo groen als wat. Ze ving me op als ik mijn dag niet had en leerde me dat ik me niets moest aantrekken van de reacties van lezers, of van de hoofdredacteur als ik weer eens op het matje geroepen werd. Toen ik een jaar geleden zelf hoofdredactrice werd, veranderde onze relatie niet. Ze is me ‘meid’ blijven noemen, ook al ben ik nu haar baas. Maar ik zou niet anders willen. ‘Alleen ibuprofen of zal ik ook nog wat anders voor je halen? Je ziet eruit alsof je wel wat leuks kan gebruiken. Of wat lekkers..’ grijnst ze. Ik kijk haar vragend aan. ‘Ramond van de catering is vandaag jarig, dus je krijgt straks een stuk gebak van me.’ Het is me altijd een raadsel geweest hoe Roos zo op de hoogte is van de verjaardagen. Ze weet zelfs de verjaardagen van de schoonmakers uit haar hoofd. Al betwijfel ik of het haar echt gaat om de verjaardag en niet om het gebak. Want Roos houdt van lekker eten. Waarschijnlijk kan ze gebak ruiken van een kilometer afstand. ‘Uhm.. nee dank je. Ik denk dat ik dat vandaag maar eens afsla.’ Mijn hoofdpijn wordt erger en het laatste waar ik zin in heb is eten. Roos knikt en loopt mijn kantoor uit. Ik pak de dagbladen en sla de bovenste open. Snel lees ik de koppen, totdat ik merk dat Roos weer naast me staat met een glas water en twee pilletjes in haar hand. Ze kijkt me bezorgd aan. ‘Er is duidelijk iets mis met je. Ik boek gelijk een tafeltje bij De Molen en dan ga je me straks onder lunchtijd alles vertellen. Voor mijn part blijven we daar de hele middag.’ Nog voordat ik iets kan zeggen is ze met kordate pasjes alweer mijn kantoor uitgelopen. Ik wrijf over mijn nek terwijl ik een kleine glimlach niet kan onderdrukken. Als Roos iets in haar hoofd heeft gezet, dan krijg je dat er met geen tien paarden uit. Ik slik de pillen weg met een grote slok koffie terwijl ik nadenk over wat Roos zojuist gezegd heeft. Misschien is het inderdaad geen gek idee. Nog eenmaal kijk ik naar buiten, naar de kinderen. Maar ze zijn er niet meer en ook de bal ligt niet meer in het water. Ik zucht en probeer me weer op mijn werk te concentreren. |
|||||
|