| |||||
„Kom mee jôh! Gezellig! Het is zo'n tijd geleden dat we in ’t bos hebben gewandeld!” Even overwoog Mandy het voorstel van haar moeder. Het vooruitzicht trok haar wel aan, evenals het fantastische zomerweer. Ze keek even omhoog door het keukenraam van haar bescheiden huisje: ja hoor, alleen een paar kleine wolkjes die zo nu en dan de directe zonnestralen even wat afzwakten. En het was ook niet van dat broeierige weer waar je zo snel van ging zweten. Gelukkig maar. Dan zou het helemáál niet te harden zijn in ’t bos! Maar vandaag was het gewoon „lekker weer”. Dat kwam door de omstandigheden niet helemaal overeen met haar emoties, die van tijd tot tijd opspeelden door haar herinneringen aan de lente van het vorige jaar. Ze had ’t kunnen weten: haar moeder voelde haar aarzeling al aan en bemoedigde haar met de woorden: „En het zou je meteen even rust geven in je gedachten. Gewoon even lekker eruit. Je broer gaat ook mee.” Dat laatste bracht een glimlach om Mandy’s lippen. Een wandeling, gewoon met het gezin. Rustgevende gedachte. Even iets anders — en ze hoefde ’s zaterdags tòch niet te werken. „Ja, oké,” zei ze, haar aarzeling aan de kant zettend. „Komen jullie me oppikken dan?” „Tuurlijk. We zien je zo, oké lieverd?” Met een „Goed! Tot zo dan! Dààg!” hing ze de hoorn aan het wandtoestel, waarna ze een slok nam uit haar favoriete beker die nog op het aanrecht stond te wachten. Met een vies gezicht spuugde ze het koud geworden vocht in de gootsteen en spoelde de rest weg. |
|||||
|