| |||||
Geritsel. Sluipende schaduwen. Over de open plek in het bos komen zwarte figuren aanlopen. Soms lopen ze even op hun achterbenen, dan weer gebruiken ze hun handen, of klauwen, om hun evenwicht te bewaren. Soms glinstert er iets in de bewegende massa. De reflectie van de half verborgen maan in het koude staal van de dolken. Yona zit rechtop en ziet de zwarte figuren in de nacht op hun kleine kamp afkomen. Met grote ogen staart hij over de vlakte. Ze zijn overal. Hij wil schreeuwen, maar krijgt geen geluid uit zijn keel. Hij wil opstaan, maar zijn benen weigeren. Worstelend met zijn deken, die hem nu als een net gevangen houdt, kruipt hij weg om zijn vrienden te alarmeren. Waar liggen ze? Daar voelt hij iets. Maar het is kleverig en warm. Al tastend zoekt hij verder zijn weg. Nog steeds laat zijn stem hem in de steek. Hij betrapt zichzelf erop hoe zwaar en snel hij ademt. Nergens kan hij zijn vrienden vinden. Waar zijn ze? Yisti, Joulha en Toi. Zouden ze soms… Dat is dat kleverige natuurlijk, waar zijn hand nu tot aan zijn pols instaat. Dan, het breken van takken achter hem. Hij kijkt om en ziet hoe een enorme Kahjitt een sprong in de lucht maakt en met ellenlange, uitgetrokken nagels op hem afkomt. “NEE!” Met een schok zit Yona rechtop. Hij kijkt om zich heen. Zwetend staart hij met grote ogen de duisternis in. Een krekel tsjirpt in het bosje vlakbij de wagen. “Had je een nachtmerrie?” hoort Yona Melchizedek vragen. Het duurt even voordat Yona weer bij positieven is. Een droom. Het was een droom. Langzaam kijkt hij de bebaarde man aan. Half over hem heen gebogen doet hij hem aan zijn vader denken. Alleen had die geen baard. Waar zou zijn vader nu zijn? Zou hij nog leven? Alle vragen zijn nog niet opgelost. Eigenlijk wil Yona wat zeggen tegen de oude man, maar hij weet niet hoe en wat. Emoties spoelen over hem heen. Die droom. En het gemis van zijn vader. En deze wijze man die zich over hem heen buigt. Alsof Melchizedek hem begrijpt gaat hij naast de kleine jongen zitten en slaat een arm om hem heen. Zijn mantel ruikt naar walnoten en zoete appels. “Het is goed.” zegt hij. “Je bent nog zo jong, en er gebeuren zoveel dingen waar jij deel aan hebt, maar waar je eigenlijk geen raad mee weet. Maar alles zul je eens herinneren, en je zal jezelf sterk zien, door deze situatie heen.” “We leven in moeilijke tijden. En ze zullen er niet gemakkelijker op worden. Alles wat ik je zeg is dit. Vertouw niet op eigen kracht. Ik zie dat je een vechter bent, en je zult nog veel vechten. Niet alleen met wapens, maar ook met jezelf, de keuzes die je maakt en de vrienden die je hebt en krijgt.” De woorden van Melchizedek zijn als honing voor Yona. Hij begrijpt de ernst, maar voelt zich veilig bij hem. Hij doet zijn ogen dicht en kruipt dicht tegen de man aan. “Luister Yona, ik zal je over een korte tijd verlaten. Ik ben hier alleen om jullie op het goede pad te brengen. Maar ook zullen we elkaar ooit weer ontmoeten. Vertouw op de heer van Areinië” De woorden klinken helder in Yona’s hoofd. Hier, omgeven door de geur van walnoten en de ruige mantel van Melchizedek voelt Yona hoe de ene helft van hem wegzakt in slaap en hoe de andere helft van hem gedwongen wordt naar hem te luisteren. “Luister nu goed naar wat ik zeg. Wanneer je wakker wordt, moeten jullie niet in noordelijke richting vluchten, maar naar het westen. Wanneer jullie bij de oude put van Piadera komen, ren je naar het noordwesten. Na ongeveer anderhalve stadium zul je een grot zien. Daar zullen jullie veilig zijn. Om de grot te sluiten zeg je het volgende, onthoud het… Phylaca Aeternalis.” De woorden branden als een brandijzer in zijn gedachten. Phylaca Aeternalis. Hij kent het. “Nu. Yona Eriba, word wakker en waarschuw je vrienden. Word wakker!” De woorden van Melchizedek vloeien van hem weg. Langzaam dringt het tot hem door dat hij in het gras ligt, zonder deken. Hij heeft het koud. Dan doet hij zijn ogen open en kijkt om zich heen. Hij ziet een paar meter verderop de gestalte van Toi die de wacht houdt. Voorovergebogen. Zijn bovenlichaam gaat regelmatig heen en weer. De schrik slaat hem om het hart. Zwarte gestalten sluipen over de vlakte naar hen toe. Toi’s bovenlichaam blijft rustig heen en weer gaan. Hij slaapt. Onhoorbaar sluipt een muur van zwarte gedaantes in een steeds kleiner wordende cirkel naar hen toe. Hier en daar de reflectie van de half verscholen maan op koud staal. Een moment is Yona verstijfd van schrik. Dan laat hij zich achterover vallen, draait zich om en kruipt naar Yisti die het dichtst bij hem ligt. “Ze komen.” Met gedempte stem wekt hij Yisti. Even kijkt deze hem aan. Dan gaan zijn ogen wijd open staan, waarna hij over de grond wegrolt, het duister in, terwijl hij in de beweging zijn zwaard uit de schede trekt. Vervolgens wekt Yona Iundil. Dan komen Yisti en Joulha over de grond kruipend naar hen toe. Samen kijken ze hoe de zwarte muur steeds dichterbij komt en hoe ze meer vormen kunnen onderscheiden. In een halve cirkel komen ze op hen af. Nu nog maar ongeveer zeventig meter verwijderd. Toi zit voor het kamp, tussen hen en hun belagers in. Nog steeds gaat zijn lichaam heen en weer. “Iemand moet hem halen!” fluistert Joulha en kruipt voorzichtig naar hem toe. “En is Mechizedek al wakker?” vraagt Iundil. “Waar is hij?” Ze kijken om zich heen. Nergens zien ze hem liggen. “Hij is weg,” antwoordt Yona. Hij is weggegaan, maar eerst heeft hij hem gewaarschuwd. “Ik weet wat we moeten doen!” zegt hij. “Melchizedek heeft het mij verteld. Kom.” En met die woorden wil hij weg kruipen. “Wacht op Joulha en Toi.” gebiedt Yisti hem streng terwijl hij hem vastpakt. Joulha heeft Toi inmiddels bereikt. Wanneer hij Toi aanraakt springt deze op, draait zich om en richt zijn zwaard naar Joulha. Met een kreet wil hij zich op hem storten. Maar Joulha heeft al ingegrepen, grijpt hem vast en draait hem met een ruk om. Toi, die nu doorheeft dat het Joulha is, schreeuwt het uit wanneer hij de Kahjitt op hen af ziet komen. Deze hebben het tempo verhoogd en zijn in een paar sprongen bij de twee, nu ze zijn ontdekt. |
|||||
|