| |||||
Daar waren die anemoonvissen weer, maar dit keer met een dubbel aantal. En dit keer lieten ze zich niet meer foppen. “Kom maar op!” zei Okkie dapper en hij stak zijn armen de lucht in. “Hahaha, kijk dan!” kakelde een zwart anemoonvisje. “Hij heeft maar, één, twee, drie, vier, vijf, zes, ZEVEN armen!” “Haha, ja, mooie OCTOpus!” kakelde een andere zwarte anemoonvis. Van veel vissen is bekend dat ze alles behalve zwijgend door het leven gaan, maar de school anemoonvissen kon er helemaal wat van. En Okkie wist daar goed gebruik van te maken. “Kunnen jullie dit?” vroeg Okkie, terwijl hij een boer liet. “Haha, domme vraag! Túúrlijk kunnen we dat!” zei één van de anemoonvissen opschepperig. “Doe dan eens,” zei Lilly, die nu doorhad wat Okkie probeerde te bereiken. De anemoonvissen keken elkaar eens aan en begonnen één voor één te boeren. Een bont concert van geluid en luchtbellen was het gevolg. Met als resultaat dat de anemoonvissen één voor één naar de bodem zonken. De zwemblaas van de vissen, waarmee ze hun drijfvermogen regelen, liep namelijk leeg. Cichie keek verbaasd naar de bodem. “Wat grappig,” dacht ze, en ze kreeg een idee: “Als we nou de staarten aan elkaar vast knopen van de anemoonvissen…, dan kunnen ze geen kant meer op!” Ze keek even naar de spartelende, angstig kijkende anemoonvissen, maar daarna meteen naar Okkie en Lilly. Die meteen enthousiast werden van Cichie`s idee. En zo begonnen ze meteen aan de uitvoering van Cichie`s plannetje. “Zo,” zei Okkie, toen alle anemoonvissen met de staarten aan elkaar vastgeknoopt zaten. “En nu zal ik jullie eens even een verhaaltje vertellen, dat nergens over gaat.” De anemoonvissen haalden eens diep water en konden niet anders dan zich in hun lot schikken. Okkie, die er zichtbaar plezier in had, wreef zich eens in zijn zeven armen en begon het verhaaltje dat nergens over ging: “Er zwom eens een vis door de oceaan, toen kwam er een haai met wat zeewier aan, en die zei: “Wil je wat? Dat krijg je niet, want jij bent geen weekdier.” En het koraal ging springen, want de albatros die brak een vleugel. Dit is een verhaaltje dat nergens over gaat, kijk in het koraal en je voelt het wel, het zeewier is verdwenen. Het verhaaltje dat nergens over gaat, is als een oester zonder parel met een gat. Dus toen de boot was gaan drijven en de surfplank was gaan liggen, keken vogels naar beneden en zeiden wij gaan pootjebaden. En de tafel zei.., wacht tafels kunnen helemaal niet praten… Ach ja…, ALLEMAAL!” zei Okkie luid. Cichie en Lilly zongen daarna op een zelfverzonnen wijs samen met Okkie in koor: “Dit is een verhaaltje dat nergens over gaat, kijk in het koraal en je voelt het wel, het zeewier is verdwenen. Het verhaaltje dat nergens over gaat, is als een oester zonder parel met een gat.” De anemoonvissen lagen nu te kronkelen van de oorpijn, maar ze konden nog steeds geen kant op. “Ik dènk dat het nu wel tijd is om ze naar hun ouders òf de hoofdvissermeester te brengen,” zei Cichie. “Goed idee!” vond Lilly. “Ja, doen we!” Okkie voegde meteen de daad bij het woord en pakte een aantal vastgebonden anemoonvissen. Cichie volgde Okkies voorbeeld en nam ook een aantal vastgebonden anemoonvissen in haar armen. “Kom daar gaan we!” nam Lily het voortouw. En omdat haar ogen in een bijzondere stand stonden, zag ze enorm veel anemoonvissen in ontzettend veel sterke octopusarmen bengelen. Zij zag overal lange, grote, sterke armen vol met vastgebonden anemoonvissen en had heel veel bewondering voor de durf en de kracht van zowel Okkie als Cichie. Eenmaal bij de veiligheid van hun rots aangekomen overlegden de drie nieuwe vrienden wat ze met de anemoonvissen zouden doen. Naar hun ouders brengen of naar de hoofdvissermeester brengen. Om de anemoonvissen eens goed op hun plek te wijzen, wilden ze het liefst de anemoonvissen naar de hoofdvissermeester brengen. Maar de straf moest ook niet te groot, dus viel de keus op het ze naar hun ouders te brengen. De reis zette zich voort, en de anemoonvissen lieten zich aan het lot over. In de positie waarin ze zich bevonden konden ze niet veel inbrengen. Eenmaal bij de anemoonviskolonie aangekomen, legden Okkie en Cichie de bundeltjes anemoonvissen voorzichtig op de bodem. Nemo, de burgervis van de anemoonviskolonie, kwam aangezwommen en keek erg verbaasd bij het zien van de jonge anemoonvissen die met de staarten aan elkaar gebonden op de bodem van de oceaan lagen. “Wat is hier aan de hand?” vroeg hij met barse stem. “Wij komen deze pesters bij u afleveren, geachte heren,” zei Lilly, die door de vreemde stand van haar ogen wederom meerdere burgervissen zag. “Pesters?” “Ja meneer,” zei Okkie beleefd. “Deze jongens hebben ons het viswater goed warm gemaakt de afgelopen tijd. Lilly schelden ze uit voor schele en mij pesten ze met het feit dat ik maar zeven armen heb in plaats van acht. Ze zijn ons zelfs gevolgd vandaag toen we met onze nieuwe vriendin Cichie opzwommen.” “Aha, dat is niet zo mooi,” kakelde Nemo. Intussen waren er een aantal bezorgde ouders rondom de drie vrienden, de burgervis en de vastgebonden anemoonvissen komen zwemmen. “En kunnen jullie een opperschuldige aanwijzen?” “Nee meneer,” zei Cichie nu. “Ze doen allemaal mee. Ze kakelen allemaal even hard.” “Hm, ach so.” Nemo keek eens met priemende blik naar de anemoonjongens en zwom dichterbij. “Allemaal dus, hè, zeg je.” “Hmhm, ja meneer.” “Ja, ja.” Nemo`s priemende blik ging de jongens één voor één bij langs. Hij wist dat er in ieder geval minimaal één zou breken onder zijn blik. En inderdaad het duurde niet lang of het koraaljuffertje genaamd Amphiprion Frenatus zei: “We moesten wel, meneer de burgervis. Tomato Clownfish dwong ons ertoe. Als we niet mee zouden doen, dan zou hij ons aan de haaien voeren, zei hij.” “Zo, zo, hij zou jullie aan de haaien voeren…,” herhaalde de burgervis. “Ja, dat zei hij.” De andere anemoonvissen stemden hier allemaal mee in, behalve Tomato Clownfish zelf uiteraard, die lag verontwaardigd en boos naar de bodem te kijken. De ouders van de anemoonjongens zwommen al klikkend, om hun ongenoegen over deze situatie te uiten, dichterbij. “Zo Tomato, dan vertel jij nu maar eens even luid en duidelijk wat jouw bedoeling was met deze actie,” zei Nemo streng, terwijl hij de staarten van de jonge vissen losmaakte zodat hij ze recht in de ogen aan kon kijken. |
|||||
|