In tegenstelling tot de op lettertekens gebaseerde moderne taal was het Klassiek Waterlings volgens heer Ashtroc een ‘fonetisch weergegeven, temporaal gerelateerde partituur met vaste elementen’, zo begon de statige maar vriendelijke heer met de lichtblauwe lumi-aura zijn onbegrijpelijke uitleg even later.
Oh hèlp, dacht Gabriëlle met een ingewikkelde uitdrukking op Lidhia’s gezichtje. Nòg zo één! Dat ga je niet ménen! Op haar vraag om die omschrijving iets begrijpelijker te verwoorden legde de geleerde waterling uit, dat het Klassiek Waterlings eigenlijk een tekening was van de klanken die men moest maken om de zin uit te spreken.
Aha, dacht ze. Zèg dat dan gewoon… Ze verbaasde zich over haar korzeligheid: van Toenak kon ze de meest ingewikkelde constructies verdragen, maar dit was haar éventjes teveel van het goede… Waarschijnlijk kwam het door haar frustraties rond de besturing van Lidhia’s lichaampje, zo redeneerde ze.
„De unieke klanken die bij een woord hoorden, werden in de juiste volgorde grafisch vastgelegd in bepaalde tekens en lijnen, zodat ieder woord en ieder leesteken een eigen, unieke vorm kreeg,” onderwees Ashtroc de geïnteresseerde groep waterlingen, met als hoofdleerling prinses Lidhia, id est Gabriëlle. „Neem, om mee te beginnen, de verschillende klanken. Wilt u allen zo vriendelijk zijn om mij een ‘cloc’ te laten horen?” Meteen klonk er een salvo van lage ‘cloc’-geluiden: de waterlingen minus Lidhia stootten hun grote pantserplaten tegen elkaar aan. Bij de vervagende echo’s wees Ashtroc één voor één op zijn schets van de lichtende zin aan: „De ‘cloc’ wordt in het Klassiek Waterlings weergegeven met de open stippen in de onderste rij.”
Prinses Eliyna vroeg nu: „Dan staat de bovenste rij open stippen zeker voor het ‘clac’-geluid van de kleine pantserplaten?”
„Helemaal correct, Hoogheid!” knikte Ashtroc, waarna hij zijn linkerwijsvinger langs de betreffende rij liet gaan, zodat de dicht op elkaar zwemmende waterlingen het goed konden zien.
„Nog drie geluiden uit het Klassiek Waterlingse schrift komen in ‘onze’ zin voor,” kondigde Ashtroc aan. „De eerste daarvan is de ‘tic’ — het lichtste geluid uit deze taal, dat wij met één paar stembanden produceren. In de zin die ons studievoorbeeld is, zien wij daar twee exemplaren van, namelijk hier en… hier.”
„Hè?” reageerde Tirashya verbaasd. „Dáár staat er toch nòg zo één?”
Gabriëlle fronste, haar gedachten bij iets wat heer Ashtroc zojuist gezegd had.
„Waar bedoelt u, Hoogheid?” vroeg de taalkundige inmiddels met de vooruitziende glimlach van een ervaren leraar aan Tirashya. Het was duidelijk dat hij deze vraag verwacht had en verwelkomde.
„Nou, daar!” wees het meisje. „Met dat bóógje erbij!”
„Dàt,” antwoordde Ashtroc, „is het enige teken in deze zin, waarvan ik niet zeker weet hoe de klank is. Het boogje maakt het verschil. Waarschijnlijk is het een combinatie tussen een ‘tic’ en een werkelijke klank. Maar dit is dus géén ‘tic’, maar ‘het infinitiefteken’. En dat wil zeggen dat alle werkwoorden die erop vòlgen, als infinitieven bedoeld zijn tòt er een teken staat, dat de tijdsvorm van de dáár weer op volgende werkwoorden verandert. In het Klassiek Waterlings is er maar één vorm van alle werkwoorden. Een speciaal leesteken, zoals dit hier, geeft de tijdsvorm weer.”
„Dàt is handig!” vond Eliyna. „Geen vervoegingen!!! Waarom hebben we deze methode eigenlijk ooit afgeschaft?”
Iedereen lachte om die opmerking, terwijl heer Ashtroc zijn schouders ophaalde en grijnzend antwoordde: „Ik heb werkelijk geen idee, Hoogheid. Wellicht is dat een besluit dat genomen is in een tijd dat men vond dat het nuttig was om aan taalontwikkeling te doen.”
„Of in een tijd waarin men het verleden probeerde te vergeten,” opperde de koning.
„Ook dàt is inderdaad een mogelijkheid, Sire,” overwoog Ashtroc dat perspectief. De amberkleurig met rood lichtende Yanaeka keek eens om zich heen en zei zacht: „Het zou prachtig zijn als we ook déze kwestie konden oplossen aan de hand van wat deze ontdekkingen hier allemaal aan kennis onder water gaan brengen…”
„Zéker, waarde Yanaeka,” knikte Ashtroc, die de draad van zijn onvoorbereide gastcollege weer oppakte en verderging met: „Goed. Dàt dus naar aanleiding van het infinitiefteken, waarvan wij nog zullen moeten vaststellen wat de precieze klank is. Voor nú richt ik mij even op de weergave van het Klassiek, met uw aller welnemen.”
Instemmend gemompel volgde.
„Welnu,” ging Ashtroc verder. „Het volgende teken is dat van de zogenoemde ‘clic’. Deze klank wordt weergegeven met twee ‘tics’ vlak boven elkaar.”
„Het vanzelfsprekende verschil tussen de ‘tic’ en de ‘clic’ is, zoals u allen weet, dat voor de ‘clic’ beide stembandparen worden gebruikt.”
Direct volgde een aantal spontane ‘clic’-geluiden met de bijbehorende echo’s.
Het duizelde Gabriëlle, al kwam dat niet door de lichte geluidjes, die qua klank inderdaad wezenlijk verschilden van de ‘tic’ — ook zij hoorde het verschil, al was dat misschien niet méér dan een gevolg van de oren die ze op dit moment in bruikleen had…
De ontdekking naar aanleiding van wat heer Ashtroc vertelde, dat de waterlingen blijkbaar niet één maar twéé sets stembanden hadden, was genoeg voor Gabriëlle om een heleboel vreemde klanken uit het hedendaags Waterlings beter te kunnen plaatsen. Maar ze bedacht nèt op tijd dat ze zich moest inhouden om haar verrassing bij die voor háár begrippen nieuwe kennis niet te uiten, wilde ze de rol van prinses Lidhia enigszins overtuigend blijven neerzetten…
„Nu dan,” vervolgde Ashtroc. „Lijnen en curven in het Klassiek Waterlings zijn altijd weergaven van klanken, die de relatieve toonhoogte ten opzichte van de tijd weergeven. Twee lijnen boven elkaar geplaatst duiden klanken aan, die met beide stembandparen worden gemaakt. Het is als een verticale lijn, die van rechts naar links over de tekst schuift en aangeeft, welke klank of klanken er behoren te klinken.”
„Hè?” wist Gabriëlle een verbaasde reactie niet te beteugelen. „Maar dan zou je voor dat infinitiefteken toch drie paar stembanden nodig hebben, of niet soms?”
„Daar lijkt het wèl op, Hoogheid,” antwoordde Ashtroc bevestigend. „Maar wij moeten het met slechts twéé paar doen, zoals u weet.”
„H’m,” bromde Gabriëlle, die de notie van ‘slechts twee paar stembanden’ even in overweging nam. „Vreemd,” flapte ze eruit.
„Inderdaad, Hoogheid,” knikte Ashtroc, al was Gabriëlle de enige die doorhad dat ze nú langs elkaar heen praatten. „Maar laat ons kijken naar de leestekens, waarvan we in elke zin varianten terugzien. De aanhef van onze zin in het Klassiek Waterlings is om mee te beginnen een interessant gegeven. Het teken dat u hier ziet,” — hij wees het meest rechtse teken aan, dat bestond uit een ‘cloc’ onderaan de regel en een bijna volledig verticale lijn naar boven, waar hij bij een ‘clac’ eindigde — „staat bekend als ‘het exclamatieteken’. Het duidt aan dat de zin een uitroepend of een gebiedend karakter heeft — of beide.”
„Deze ‘clic’ híér, direct onder en dus simultaan met de ‘clac’ van het exclamatieteken,” zei Ashtroc, „is de ‘enkelvoudsclic’. In deze zin komt overigens géén meervoud voor.”
Ashtroc volgde met zijn vinger een vreemde curve, die direct onder de enkelvoudsclic begon, omhoog krulde en weer naar beneden boog.
Nadenkend zei hij: „Hier zien wij de kromme die aangeeft, dat het erop volgende gedeelte van zin in de tegenwoordige tijd staat. Maar in dit geval is dat slechts één woord, dat direct gevolgd wordt door het onderste deel van de ‘tegenwoordige tijds’-kromme, dat de verleden tijd aanduidt en dus de benaming van ‘verleden tijds’-kromme draagt.”
„Dan volgt één van de meest interessante leestekens uit de klassieke taal. Dit boogje hier, ‘het koppelingsteken’, verbindt een bijvoeglijk naamwoord aan een zelfstandig naamwoord, òf een bijwoord aan een werkwoord.”
„Dus wanneer u dit ziet staan, dan is het duidelijk dat in elk geval één van de woorden ervoor òf erna een werkwoord, een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord òf een bijwoord is,” grapte Ashtroc met een olijke twinkeling in zijn ogen.
Omdat de meesten van de waterlingen — en Gabriëlle — dat grapje wel konden waarderen en erom lachten, greep Tirashya de kans om te roepen terwijl ze wees: „Daar staat er nòg één, tòch?”
„Mis, Hoogheid,” reageerde Ashtroc soepeltjes. Dat is de eerste helft van ‘het verbindingsteken’, dat wij zouden vertalen met ‘en’.”
„Het léék nèt zo,” vond Tirashya, die zich niet uit het veld liet slaan en opnieuw wees: „Díé dan?”
„Dàt is inderdaad een koppelingsteken, Hoogheid!” prees Ashtroc haar. Ze glunderde warm, waar Gabriëlle van genoot, in de hoop dat Lidhia het óók zo zou ervaren.
„Wat de leestekens betreft, komen we daarmee aan het einde van de zin,” kondigde de taalkundige aan. „Er is nog één leesteken dat deze zin met alle andere zinnen in deze specifieke taal gemeen heeft: ‘het afsluitingsteken’, dat uit twee ‘clocs’ en een enkele ‘clic’ bestaat.”
„Natuurlijk zijn er meer leestekens in de Klassieke taal aan te wijzen, maar die komen in deze toepassing niet voor,” zei hij, met iets van spijt in zijn stem. Gabriëlle wilde laten merken dat ze haar best deed en vroeg: „De ‘toekomstige tijds’-kromme, is dat dan de bóvenste helft van de ‘tegenwoordige tijds’-kromme?”
Met een brede glimlach knikte Ashtroc, onmiskenbaar in zijn schik met zijn twee jongste studenten.
„Dat hebt u goed gezien, prinses Lidhia,” constateerde hij. „Maar laat ons nu gaan kijken naar wat ik van de wezenlijke inhoud van de zin begrijp. Want dàt komt aan op de woordenschat van de lezer. En de mijne is tot mijn grote spijt nog niet uitgebreid genoeg om alle woorden in deze zin te vertalen.”
Gabriëlle keek nog eens naar de handgeschreven versie van de zin, die haar nu vanaf het yithri groenig aankeek. Ze kon het niet helpen dat de dingen die heer Ashtroc hen zojuist geleerd had haar aan de muzieknotatie deed denken, die ze op de basisschool bij blokfluitles had moeten leren.
Achter zich hoorde ze Toenak, Ishtaran en Murox iets met elkaar fluisteren…
|