| |||||
„Wat is er, lief, kun je weer niet slapen?” „Heb ik je wakker gemaakt? Sorry.” „Nee. Nee, niet echt.” „…Kortom: ik heb je wakker gehóúden.” „’t Geeft niet. Ik kon zelf óók niet in slaap komen. Wil je d’r over praten, soms?” Gabriël den Engel slaakte een diepe zucht in het bijna-donker, voor hij bedachtzaam antwoordde: „Ja. Ik snap het niet. Er móét iets zijn wat ik over het hoofd zie. Die blik van Gabriëlle, vanavond… Ik dacht ècht dat ik het probleem voor haar opgelost had door haar over die arrestaties te vertellen… Het was duidelijk zichtbaar dat ze precies snapte waar ik het over had — dat ze het helemaal begreep — en toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat haar blik mij juist probeerde te zeggen dat ik er helemaal niets van begrijp… Dat frustreert me, snap je?” „Ja, dat snap ik wel,” antwoordde Magda zacht. „En wat me helemáál frustreert, is dat ze het dan niet gewoon vertèlt!” „Je bedoelt: ‘…uitlegt wàt je niet begrijpt’?” „Mm-hmm! Als die jongens die haar die idiote zwijgplicht opgelegd hebben haar niets meer kunnen doen, en het dreigement dus onschadelijk is gemaakt… dan hoeft ze zich toch niet meer te verbergen achter dat psychologische masker en kan ze toch vrijuit práten!?” „Hmm,” reageerde Magda. „Je klinkt nu niet alleen gefrustreerd, maar ook gepíkeerd…” „Ja, ik kan het niet waarderen dat ze dat hele spelletje dóórzet: bij wildvreemde mensen blijven logeren, alle zorgen voor Peter, dat gedoe rond haar motoriek — je zou toch denken dat ze iets meer rekening met anderen zou kunnen houden…” „Ik begrijp je, hoor… Houd je er alleen wèl rekening mee, dat het voor háár heel waarschijnlijk geen spelletje is!?” „…Hoe bedóél je!? Wil je soms zeggen, dat—” Hij maakte zijn zin niet af. Magda antwoordde: „Ik zeg niks — behalve dat we geen enkele diagnose hebben gesteld die de symptomen verklaart, maar óók geen bewijs hebben gevonden voor toneelspel!” „Je bedoelt: afwezigheid van het één is geen bewijs voor het ander,” vatte Gabriël samen. „Precies,” knikte Magda ongezien. „En sterker nog: als ik sec naar de aanwijzingen kijk, neig ik eerder naar één van de twee conclusies dat Gabriëlle òfwel van het ene op het andere moment in een ras-actrice is veranderd, òfwel dat ze géén toneel speelt. Het eerste lijkt mij, haar kennende, niet waarschijnlijker dan het tweede. Dus reageer je frustratie alsjeblieft niet te snel in boosheid op haar af.” „Wil je zeggen dat je dat hele verhaal van haar over die ‘waterlingen’ of hoe ze dan ook maar mogen heten — die prinses Lydia en zo — serieus gelooft?” wilde Gabriël weten. „Hmm, laat ik het zó zeggen: geef mij eens een steekhoudend argument waarom ik het niet zou geloven,” daagde Magda hem uit. „Nou ja,” reageerde Gabriël direct. „Er is natuurlijk geen enkel bewijs voor het bestáán van dergelijke onderwaterwezens — laat staan voor één of andere mystieke band tussen Gabriëlle en één van die ‘waterlingen’. Een prinsès, nota bene… nogal vergezocht allemaal. Hoe bedènkt ze het!?” „…Is dat niet juist de vraag die haar verhaal geloofwaardiger maakt, Gabriël?” vroeg Magda. Den Engel was even stil. „Het kan óók juist de vraag zijn die het fantastische karakter van haar verhaal extra benadrukt,” wierp hij toen tegen. „Vreemd, dat die vraag juist óók het fantastische karakter van ons eigen geloof benadrukt,” filosofeerde Magda zachtjes. „Euh, hoe bedoel je?” reageerde Gabriël, niet helemaal volgend wat ze bedoelde. „Nou…,” raapte Magda haar gedachten bijeen. „God, Die zoveel liefde heeft voor een wereld die Hem haat, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon als mens naar die wereld stuurt om daar de meest fantastische wonderen te doen en door mensen ter dood veroordeeld te worden tot een gruwelijke doodstraf? En dan, nog sterker: na drie dagen wordt hij weer lévend, om nooit weer te hoeven sterven!? En, nòg een stapje fantastischer: Hij stijgt op naar de hemel om van daaruit in de onzichtbare vorm van een heilige Geest in iedereen te komen wonen, die in Hem gelooft — zo eenvoudig als het maar kan?” Magda liet even een stilte vallen om haar man de kans te geven haar woorden te verwerken. „Klinkt óók wel behoorlijk fantastisch, nietwaar? Staat er niet ergens in de bijbel dat het geloof komt door het horen? En zegt Jezus Zèlf niet ergens: ‘Zalig zijn zij, die geloven zonder het bewijs met eigen ogen te hebben gezien?’ Voor zover ik het mij kan herinneren, is ons eigen geloof in Jezus óók begonnen met niet meer dan een verslag van ooggetuigen. Gelóóf je het daarom maar niet, omdat de basis van het Christelijk geloof wel héél vergezocht is?” „Ho ho,” probeerde Gabriël zijn vrouw af te remmen en in de verdediging te gaan. „Van die basis zijn heel veel ooggetuigen, bij één gelegenheid waren er zelfs meer dan vijfhonderd mensen die Jezus na zijn opstanding tegelijk gezien hebben, terwijl het rechtssysteem van die tijd, dat in principe hetzelfde is als het onze, een zaak als bewezen achtte bij het getuigenis van slechts twéé! En Gabriëlle staat alléén met haar verhaal…” „Gewoon even een gedachte,” glimlachte Magda hoorbaar maar onzichtbaar. „Als haar getuigenis waar is, en die prinses Lydia is ècht iemand anders, dan hebben we te maken met een tweede getuige, of niet?” „…Touché,” gaf Gabriël toe. „Maar er is geen enkele manier om dat te controleren, en dan heb je nog de mogelijkheid van valse getuigenissen, waarvoor in de bijbel óók gewaarschuwd wordt!” „Klopt, maar onze onmacht om haar verhaal te verifiëren maakt het nog niet onmogelijk in het algemeen,” bedacht Magda, waarop ze met iets anders kwam. „Gabriël, wil jij Gabriëlle met liefde behandelen?” „Huh? Ja, natúúrlijk!” reageerde hij, verrast door de onverwachte wending in het gesprek. „Hoe staat het er ook alweer in dat hoofdstuk over de liefde?” vroeg Magda. „De liefde is niet blij met de ongerechtigheid, maar zij is blij met de waarheid?” Gabriël begreep waar Magda op doelde: direct hoorde hij uit een vertrouwd verleden de stem van Elly Zuiderveld in zijn hart, alsof hij opnieuw die mooie langspeelplaat draaide. Hij sprak de tekst mee: „Alles gelóóft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij… Ze gaat nooit voorbij.” „Is het dan niet aan ons om, op zijn minst vanuit liefde, Gabriëlle te gelóven?” vroeg Magda stilletjes. Gabriël zuchtte nog eens diep. Toen klonk zijn stem zacht door de nacht: „Vader God, wilt U met Uw licht op dit alles schijnen en ons laten zien wat wij niet snappen, en wat voor ons nu nog verborgen is?” „Amen,” fluisterde Magda. |
|||||
|