| |||||
„Wat mag dàt te betekenen hebben?” mompelde Toenak, half tegen zichzelf en half op haar gericht. Het was, zelfs op deze nog behoorlijke afstand, meteen zichtbaar dat een groot aantal waterlingen zich rond het scheepswrak verzameld had. Je hoefde ook niet lang toe te kijken om te kunnen zien dat de sfeer bepaald grimmig was. Daarbij was de bewaking, die Lidhia’s vader had ingesteld om het schip tegen eventuele grafroof te beschermen, duidelijk in de minderheid. „Moeten we niet gaan kijken wat er aan de hand is?” vroeg Gabriëlle bezorgd, waarop ze een gefrustreerde blik van de magister te incasseren kreeg. Hij antwoordde: „Hoogheid, ik en mijn lijfwacht gaan dat zonder twijfel onder water krijgen. U en de uwe maken nu direct rechtsomkeert om uw vader de koning te informeren betreffende deze bevreemdende ontwikkeling. Vertel hem dat wij zo spoedig mogelijk volgen met nieuws van uitgebreidere inhoud.” Lidhia’s lijfwachten knikten direct bij het horen van Toenaks voorstel dat voor hen als een direct bevel van een meerdere gold in deze situatie. Gabriëlle had meer moeite met deze regeling. Ze probeerde nog een balletje op te gooien met: „Maar… kunnen we niet beter sámen gaan kijken, dan?” Dat leverde haar een ongelovige blik op van haar metgezel, die voor zijn doen kort antwoordde: „Hoogheid, vertel mij alstublieft niet dat het risico van deze actuele situatie, die mogelijk gevaarlijke eigenschappen voor méér dan slechts uw persoon in zich draagt, aan uw inzicht voorbijgaat?” Gabriëlle, die nu pas besefte dat ze op dit moment zo echt een prinses was als ze er ooit eentje zou worden, stamelde: „Oh… ja… natuurlijk…! Wat stom van me!” „Goed,” ging de magister zonder omhaal van woorden verder. „U zou mij vanuit tactische overwegingen een groot genoegen doen door de triktilli hierheen te roepen vóór u naar het paleis terugkeert.” Overrompeld keek Gabriëlle hem aan: ze wist exact wat hij bedoelde — Lidhia’s speciale signaal waarmee ze Trikticlic en de andere dolfijnen bij zich riep — maar ook al had ze een paar keer meegemaakt dat Lidhia dat gebruikte terwijl zij met de prinses méé leefde, het zèlf produceren was een heel ànder verhaal! „U bedoelt… nú!?” haperde ze paniekerig. De magister knikte afwachtend, met opgetrokken wenkbrauwen. „Maar… dat kàn ik niet!” piepte Gabriëlle, die zich diep ongelukkig voelde onder de nu onplezierige attentie van Toenak en de lijfwachten. „Dat… kùnt u niet!?” herhaalde de oude waterling fronsend, maar hij leek zich erbij neer te leggen. Met een blik in de verte zei hij: „Welnu, helaas. U mag mij die vreemde verklaring nader verklaren wanneer wij terugkeren binnen het paleis. U gaat nú met uw lijfwachten terug,” indringend keek hij Gabriëlle aan, terwijl hij zijn zin langzaam besloot met een voor de bewaking streng klinkend maar in háár oren verkapt vragend: „…prinses Lidhia?” Gabriëlle sloeg Lidhia’s ogen neer, knikte en draaide zich om. „Breng haar direct naar koning Silvaeo,” hoorde ze magister Toenak zeggen, terwijl ze alweer vaart maakte. Ze voelde zich dom en schuldig — en op een bepaalde manier betrapt. Een twintigtal meters verder keek ze nog even om. Lidhia’s trouwe vriend en zijn twee bewakers zwommen verder naar het wrak — en waarschijnlijk richting problemen… |
|||||
|